Les 2 A2



Hoe gaat het met je?
 Check in
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson



Hoe gaat het met je?
 Check in

Slide 1 - Slide

Les 2
1.  Spreekoefening
2. Herhaling voltooid deelwoord
3. scheidbare werkwoorden
4. Spreekoefeningen
5. Klanken -ng en -nk

Slide 2 - Slide

 Stap 1 – Kennismaken 
Hoe heet je?
Waar woon je?
Hoe oud ben je?
Waar werk(te) je?
Waarom wil je bij ons werken?

– “Ik ben 26 jaar.”
– “Ik werk nu in een restaurant.”
– “Ik wil in de winkel werken, omdat ik graag met mensen praat.”

Slide 3 - Slide

Stap 2 – Jouw kwaliteiten
Wat kun jij goed?
Ben je op tijd?
Werk je graag alleen of met collega’s?
Wat vind je leuk aan dit werk?

– “Ik ben vriendelijk.”
– “Ik ben altijd op tijd.”
– “Ik werk graag met mensen.”


Slide 4 - Slide

Stap 3 – Rollenspel
Kun je op zaterdag werken?
Hoeveel uur wil je werken?
Heb je ervaring in een winkel?
Wat doe je als een klant boos is?

– “Dank u wel voor het gesprek.”



Slide 5 - Slide

Nieuwe woorden leren
 • weigeren
 • ondanks
 • de gewoonte
 • de paniek
 • enthousiast
 • depressief
 • de uitdaging
Maak met elk woord één zin
1.  Ik weiger mee te doen met de les. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord van:
voetballen

Slide 9 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
schoonmaken

Slide 10 - Open question

voltooid deelwoord
1. Ik heb ...........om mee te gaan. (beloven)
2. Jouw hond heeft in mijn been...........(bijten)
3. Ik heb een jaar stage...........(lopen)
4. Het heeft de hele dag ........(regenen)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Maak goede zinnen met de woorden.
1. schoonmaken - keuken
2. ophangen- was
3 innemen- de pillen
4. doorgeven- het bericht
5. opsturen - de brief
6. aanhebben - laarzen
7. uitnodigen- de buren

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Zeg hardop / -sch
Mijn schoenen zijn schoon.
Ik koop een schaar in de winkel.
De kinderen gaan naar school.
Op de boerderij lopen tien schapen.
Mijn vriend houdt van schilderen en schrijven.

Slide 15 - Slide

Dialoog markt
🎭 Situatie: Je bent op de markt. Je wilt schoenen en een schaar kopen.

👤 Jij: Goedemiddag! Ik zoek schoenen en een schaar.
🛍️ Marktverkoper: Natuurlijk! Welke maat schoenen heeft u?
👤 Jij: Maat 40, alstublieft. En de schaar moet groot zijn.
🛍️ Marktverkoper: Hier zijn uw schoenen en schaar. Dat is 25 euro.
👤 Jij: Dank u wel!

Slide 16 - Slide

Stelling: eens of oneens?
“Politici moeten luisteren naar de mensen.”

Geef je mening: Ben je het eens of oneens? Waarom?

Geef minstens twee argumenten om je mening te ondersteunen.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Hij – Het – Ze
 1. Ruud koopt een jas. De jas is van wol. __ kost € 89,-.
 2. In de winkel zijn meer wollen jassen. __ zijn in de aanbieding.
 3. Ruud pakt geld. __ zit in zijn zak.
 4. Ozan zoekt een boek voor zijn opleiding. __ heet Veiligheid.
 5. De opleiding begint in september. __ duurt vier jaar.
 6. De leerlingen zijn blij met de nieuwe computers. __ zijn snel.

Slide 19 - Slide

Begin je antwoord met hij, het of ze.
 1. Waar is je telefoon? → Hij ligt op tafel.
 2. Hoeveel kost een kopje thee? → 
 3. Waar staan de borden? → 
 4. Waar staat jouw fiets? → 
 5. Wanneer komt de trein? → 
 6. Van wie zijn deze spullen? → 

Slide 20 - Slide

Beantwoord de vragen
1. Wat eet jij graag? 
 2. Wat heeft een agent altijd bij zich? 
 3. Zeg jij altijd wat je denkt? 
 4. Denk jij veel aan je land? 
 5. Een man heeft veel geld gestolen. Waar moet hij naartoe? 
 6. Je buurman heeft geen familie. Hoe voelt hij zich? 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Klanken

-ng en -nk 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Welke woorden staan hier? NG of NK
eigenbela
koppeli
rechtba
overde
vrijstelli
reserveba
overwinni
bespreki
gesche



Slide 26 - Slide

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat wil je volgende week leren?

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide