This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Is het molecuul hydrofiel of hydrofoob?
A
Hydrofoob
B
Hydrofiel
Slide 1 - Quiz
Kan alcohol waterstofbruggen vormen?
A
Ja
B
Nee
Slide 2 - Quiz
men bepaalt de concentratie van een zuur of base met een
A
oxidatie
B
titratie
C
infiltratie
D
deductie
Slide 3 - Quiz
Welke stof is basisch?
A
water
B
ammonia
C
cola
D
azijn
Slide 4 - Quiz
Zeep verwijdert vuil en vetvlekken. Bij het wassen hechten zeepdeeltjes aan vuildeeltjes. Welke tekening is juist?
A
tekening 1
B
tekening 2
C
tekening 3
D
tekening 4
Slide 5 - Quiz
Met een zuur schoonmaakmiddel kan ik?
A
vet verwijderen
B
de vaat wassen
C
ramen lappen
D
kalk verwijderen
Slide 6 - Quiz
met een basisch schoonmaakmiddel kan ik?
A
vet verwijderen
B
cement van tegels halen
C
autolak poetsen
D
waterkoker ontkalken
Slide 7 - Quiz
Hoe heet het mengsel van een vloeistof in een gas?
A
schuim
B
rook
C
oplossing
D
nevel
Slide 8 - Quiz
Heptaan wordt gekraakt in propaan en nog 1 andere stof. Welke stof kan dat zijn?
A
propaan
B
propeen
C
butaan
D
but-1-een
Slide 9 - Quiz
Welke van de onderstaande elementen komen in de natuur NIET voor als twee atomige moleculen?
A
waterstof
B
stikstof
C
zilver
D
broom
Slide 10 - Quiz
Hoe dik is de ijslaag van Groenland gemiddeld?
A
1,5 meter
B
3 meter
C
6 meter
D
10 meter
Slide 11 - Quiz
Wat bevat meer water:
de atmosfeer of alle rivieren op aarde?
A
De atmosfeer
B
Alle rivieren op aarde
Slide 12 - Quiz
Hoeveel graden is de temperatuur op aarde toegenomen in 100 jaar?
A
0,25 ˚C
B
0,74 ˚C
C
1,08 ˚C
D
2,31 ˚C
Slide 13 - Quiz
Wat ontstaat er bij de volledige verbranding van koolstof
A
C
B
CO
C
CO2
D
O2
Slide 14 - Quiz
naam ?
A
penteen
B
pent-1-een
C
pent-2-een
D
pent-3-een
Slide 15 - Quiz
Zuurstof kun je aantonen door:
A
Helder kalkwater wordt troebel
B
Wit kopersulfaat wordt blauw
C
Een een gloeiende houtspaander brandt feller
D
Bij verbranden hoor je een 'plop' geluid
Slide 16 - Quiz
Koolstofdioxide kun je aantonen door:
A
Helder kalkwater wordt troebel
B
Troebel kalkwater wordt helder
C
Wit kopersulfaat wordt blauw
D
Blauw kopersulfaat wordt wit
Slide 17 - Quiz
7. Wat betekent dit symbool?
A
Gevaar gezondheid
B
Giftige stoffen
C
Gevaar milieu
D
Schadelijke of irriterende stoffen
Slide 18 - Quiz
Er zat 25,0 mL azijnzuur (CH3COOH) in de erlenmeyer. Er heeft 0,13 mmol OH- gereageerd. Hoeveel mol azijnzuur heeft dan gereageerd?
A
1:1 dus ook 0,13 mol
B
1:1 dus ook 0,13 mmol
C
3:1 dus 0,042 mol
D
1:3 dus 0,39 mmol
Slide 19 - Quiz
Waar staat de juiste omschrijving
A
A = filter
B= filtraat
C = residu
B
A = filtraat
B = filter
C = residu
C
A = filter
B = residu
C = filtraat
D
A = filtraat
B = residu
C = filter
Slide 20 - Quiz
Wat voor soort mengsel is dit?
A
Oplossing
B
Zuivere stof
C
Suspensie
D
Emulsie
Slide 21 - Quiz
welke deeltjes zitten er in kaliloog
A
KOH
B
KOH en H2O
C
K+, OH- en H2O
Slide 22 - Quiz
Hoeveel significante cijers heeft pH=11,70?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 23 - Quiz
Bij een neutralisatie reactie wordt een...
A
H+ overgedragen van een zuur naar een base.
B
OH- overgedragen van een zuur naar een base.
C
H+ overgedragen van een base naar een zuur.
D
OH- overgedragen van een base naar een zuur,
Slide 24 - Quiz
Welke ruimtelijke structuur heeft een etheenmolecuul rondom beide C-atomen?
A
lineair
B
plat vlak
C
tetraëdrisch
D
dat verschilt per
C-atoom
Slide 25 - Quiz
In het massaspectrum van pentaan, C5H12, komt ook een piek voor bij een m/z waarde van 29. Door welk fragmention kan deze piek veroorzaakt zijn? Ga uit van een lading van fragmentionen van z = 1+.
A
CH3+
B
C2H5+
C
C4H9+
D
COH+
Slide 26 - Quiz
Je wilt een mengsel van twee stoffen, A en B, scheiden door middel van chromatografie. Stof A lost beter op in de loopvloeistof dan stof B. Stof B hecht beter aan het papier dan stof A. Welke stof komt hoger in het chromatogram?
A
stof A
B
stof B
C
beide evenhoog
Slide 27 - Quiz
Is de stof met de volgende formule een alkaan of een alkeen?
C7H14
A
alkaan
B
alkeen
Slide 28 - Quiz
Als je etheen met water laat reageren, ontstaat de stof ethanol. Wat voor type reactie treedt hier op?
A
Additiereactie
B
Hydrolyse
C
Neerslagreactie
D
Substitutiereactie
Slide 29 - Quiz
Wat zijn isomeren?
A
Zelfde molecuulformule, maar andere structuurformule
B
Zelfde molecuulformule en structuurformule
C
Gelijke structuurformule, maar andere molecuulformule
D
Andere molecuulformule en structuurformule
Slide 30 - Quiz
Op welke stofeigenschappen berust chromatografie?
A
oplosbaarheid en kookpunt
B
aanhechtingsvermogen en oplosbaarheid
C
kookpunt en aanhechtingsvermogen
D
deeltjesgrootte en oplosbaarheid
Slide 31 - Quiz
waar zijn enzymen uit opgebouwd
A
vetten
B
zetmeel
C
koolhydraten
D
eiwitten
Slide 32 - Quiz
Wat gebeurt er met het evenwicht als stof C en/of D wordt verwijderd uit het reactiemengsel?
A + B <--> C + D
A
Er gebeurt niets
B
Het evenwicht verschuift naar links
C
Het evenwicht verschuift naar rechts
Slide 33 - Quiz
A
hydrolyse
B
eliminatie
C
substitutie
D
additie
Slide 34 - Quiz
Welke van onderstaande factoren beïnvloedt NIET de reactiesnelheid?
A
Concentratie
B
Katalysator
C
Temperatuur
D
Volume
Slide 35 - Quiz
Welke hydratatie zie je hiernaast?
A
Hydratatie van een positief ion
B
Hydratatie van een negatief ion
Slide 36 - Quiz
Wat is de juiste naam van dit zout?
Hg(NO3)2
A
Kwiknitriet
B
Kwikdinitraat
C
Kwiknitriet
D
Kwik(II)nitraat
Slide 37 - Quiz
Hoe heet de binding tussen de deeltjes in een zout?
A
Zoutbinding
B
Vanderwaalsbinding
C
Atoombinding
D
Ionbinding
Slide 38 - Quiz
Welke stof bevat een polaire atoombinding
A
methaan
B
Stikstof
C
propanol
D
propaan
Slide 39 - Quiz
Welke bindingen kunnen zich TUSSEN moleculen van moleculaire stoffen bevinden