MH2A: 2.7 les 1

Week 41 MH2A - les 1
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 41 MH2A - les 1

Slide 1 - Slide

Planning week 41
  • 2.7 Grammatica
  • 2.8 Spelling
  • Verder met interviewverslag

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Je herhaalt: 
  • de woordsoorten uit leerjaar 1.
Je leert:
  • het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord herkennen.



Slide 3 - Slide

Welke voor- en achtervoegsels ken je nog?

Slide 4 - Mind map

Deze week
Lidwoord                                 Persoonlijk voornaamwoord                                       
Bijv. naamwoord                  Bezittelijk voornaamwoord     
Zelf. naamwoord                 Hoofdtelwoord
Voorzetsel                              Rangtelwoord
Werkwoord



Slide 5 - Slide

Lidwoorden
De/het = bepaald lidwoord.
Het is bepaald, het staat vast wanneer je de of het gebruikt.

Een = onbepaald lidwoord.
Onbepaald omdat je een zowel voor een de- als een het-woord kunt zetten.



Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Vb: slim, katoenen, oud, dik

Slide 7 - Slide

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Slide 8 - Open question

Wat is het voorzetsel?
"Mijn bed staat naast de kast?"

Slide 9 - Open question

Wat is het verschil tussen een persoonlijk vnw & een bezittelijk vnw?

Slide 10 - Open question

Uitleg
Zelfst. naamwoord: mensen, dieren, dingen of gevoel
Je kan er een lidwoord voor zetten.
Voorzetsel: voor, naast, in
Je kan er "de kast" achter zetten


Slide 11 - Slide

Uitleg
Persoonlijk voornaamwoord: verwijst naar een persoon of ding. Ik, je, u, hij, haar, het
Bezittelijk voornaamwoord: verwijst naar het bezit.
Mijn, jouw, uw, je, zijn

Slide 12 - Slide

Wat is het hoofdtelwoord?
A
Twee
B
Middelste
C
19e
D
Tweede

Slide 13 - Quiz

Wat is het rangtelwoord?
A
Laatste
B
Drie
C
Veel
D
2019

Slide 14 - Quiz

Uitleg
Hoofdtelwoord: geeft een aantal of een plaats aan.
Twee, vijftien, 2019, veel
Rangtelwoord: geeft een rang aan.
Eerste, laatste, 20e

Slide 15 - Slide

Zelfst. & hulpwerkwoord
Zelfst. werkwoord: 
Bij 1 werkwoord in de zin. Vormt zonder hulp van andere werkwoorden het werkwoordelijk gezegde.
Kim zou het boek gelezen hebben.

*Werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin.

Slide 16 - Slide

Zelfst. & hulpwerkwoord
Hulpwerkwoord: "helpt het zelfst. werkwoord"
In een zin met beide werkwoorden, is het zelfst. werkwoord vaak een volt. deelwoord of een infinitief.
Ik moet elke dag naar school fietsen

 *Infinitief: het hele werkwoord

Slide 17 - Slide

Zelf doen
Lees de leertekst
Opdracht: 1, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 14, 

Huiswerk: opdracht 1, 4, 5, 6, 7
Eerder klaar? Verder met je interviewverslag

Slide 18 - Slide