Wat er met deze binding gebeurt als je moleculaire stoffen oplost;
Wat een waterstofbrug is;
Waarom stoffen met een waterstofbrug hogere kookpunten hebben;
Waarom sommige stoffen wel mengen en andere niet;
Wat verzadigde en onverzadigde oplossingen zijn en hoe je een ijklijn gebruikt;
Begrippen procenten, parts-per-million en parts-per-billion kennen;
Rekenen aan gehaltes met behulp van deze begrippen
1 / 46
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Leerdoelen Hoofdstuk 4
Je leert:
Welke binding er tussen moleculen voorkomt;
Waar de sterkte van deze binding van afhangt;
Wat er met deze binding gebeurt als je moleculaire stoffen oplost;
Wat een waterstofbrug is;
Waarom stoffen met een waterstofbrug hogere kookpunten hebben;
Waarom sommige stoffen wel mengen en andere niet;
Wat verzadigde en onverzadigde oplossingen zijn en hoe je een ijklijn gebruikt;
Begrippen procenten, parts-per-million en parts-per-billion kennen;
Rekenen aan gehaltes met behulp van deze begrippen
Slide 1 - Slide
Een moleculaire stof bestaat uit:
A
Metaalatomen
B
Niet-metaalatomen
C
Metaalatomen en niet-metaalatomen
D
Edelgassen
Slide 2 - Quiz
Is dit een moleculaire stof?
timer
0:30
A
Ja
B
Nee
Slide 3 - Quiz
Is dit een moleculaire stof?
timer
0:30
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quiz
Welke stof is een moleculaire stof?
A
Mg
B
PbNO3
C
NaCl
D
C4H10
Slide 5 - Quiz
Een moleculaire stof geleid elektrische stroom in de volgende fasen:
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Niet
D
Gas
Slide 6 - Quiz
Het aantal bindingen dat een atoomsoort aan kan gaan noemen we:
A
Covalente binding
B
Atoombinding
C
Vanderwaalsbinding
D
Covalentie
Slide 7 - Quiz
Tekst
t
t
Rijpen
Sublimeren
Condenseren
Verdampen
Smelten
Stollen
Slide 8 - Drag question
waarom blijven moleculen aan elkaar zitten?
er moet een of andere aantrekkingskracht zijn tussen de moleculen
Slide 9 - Slide
Welke binding verbreekt bij het verdampen van een stof?
A
Atoombinding
B
Covalente binding
C
Metaalbinding
D
Vanderwaalsbinding
Slide 10 - Quiz
Vanderwaalskracht/ binding
Aantrekkingskracht tussen moleculaire stoffen
Het is een soort zwaartekracht (al wordt het formeel door iets anders veroorzaakt).
Relatief zwakke binding.
Hoe groter de massa van het molecuul, des te sterker de vanderwaalsbindingen
Hoe meer contactoppervlak een molecuul heeft, des te sterker de vanderwaalsbindingen
Slide 11 - Slide
De Vanderwaalsbinding is een binding tussen atomen.
A
ja
B
nee
Slide 12 - Quiz
Het smeltpunt en het kookpunt van een stof zijn eigenschappen op macroniveau.
De hoogte van het smelt- en kookpunt hangt samen met de sterkte van de vanderwaalsbinding op hetmicroniveau.
Hoe sterker de vanderwaalsbindingen tussen moleculen in een stof, hoe hoger het kookpunt van die stof. Bij sommige stoffen, zoals methaan, zijn de vanderwaalsbindingen zo zwak dat het kookpunt lager ligt dan kamertemperatuur.
Slide 13 - Slide
Hoe groter het molecuul > Van der Waals kracht
Slide 14 - Slide
Suiker is een moleculaire stof. Tussen suikermoleculen zitten vanderwaalsbindingen. Wat gebeurt er met de vanderwaalsbindingen als suiker wordt opgelost in thee (warm water)?
A
verbreken
B
worden zwakker
C
worden sterker
D
niets
Slide 15 - Quiz
Molecuulmassa en kookpunt
Hoe hoger de molecuulmassa, hoe sterker de vanderwaalsbinding, hoe hoger het kookpunt.
Echter:
H2S 34,081 -60 graden (210 K)
H2O 18,015 100 graden (373 K)
NH3 17,031 -33 graden (240 K)
PH3 33,994 -88 graden (185 K)
Slide 16 - Slide
Waterstofbruggen
Een watermolecuul bestaat uit een negatief deel (het O-atoom) en een positief deel (het H-atoom). Positief en negatief trekt elkaar aan.
De binding die dan ontstaat heet een
waterstofbrug.Een waterstofbrug
wordt getekend als een stippellijn.
Slide 17 - Slide
Waterstofbruggen
OH en NH groepen zijn bijzonder
Extra bindingen maken = waterstofbrug (H-brug)
Veroorzaakt door polaire atoombinding
Die wordt weer veroorzaakt door elektronegativiteit
H-brug is sterker dan vanderwaalsbinding, maar minder sterk dan covalente binding
Slide 18 - Slide
Covalente binding
Tussen atomen
Atomen trekken even hard aan elektronen
Elektronen paar bevindt zich in het midden
Polair covalente binding
Alleen tussen H - O & H - N
Ene atoom trekt harder aan de elektronen
Elektronen bevinden zich dichter naar 1 atoomsoort
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
hoe ontstaat een polaire binding, zoals die tussen O-H of tussen N-H?
A
doordat O en N zwaarder
zijn dan een H atoom
B
doordat O en N harder trekken aan het gedeelde elektronenpaar
C
doordat O en N meer elektronen hebben dan H atomen
Slide 21 - Quiz
Is de binding tussen waterstof en chloor een polaire binding?
A
Ja
B
Nee
Slide 22 - Quiz
toename kookpunt
CH3OCH3
C2H6
C2H5OH
Slide 23 - Drag question
Welke bindingen worden verbroken bij het koken van deze stof?
A
waterstofbruggen
B
waterstofbruggen en vanderwaals-bindingen
C
vanderwaals-bruggen
D
vanderwaals-bindingen.
Slide 24 - Quiz
Welke bindingen worden verbroken bij het koken van deze stof?
A
vanderwaals-bindingen
B
dipool-dipoolbindingen
C
waterstofbruggen
D
A, B en C.
Slide 25 - Quiz
welke structuren kunnen waterstofbruggen aangaan?
A
B
C
D
Slide 26 - Quiz
Welke combinatie kan geen waterstofbrug vormen?
A
N-H en O-H
B
O-H en O-H
C
C-H en N-H
D
C=O en H-N
Slide 27 - Quiz
Waterstofbruggen
O-H en N-H groepen kunnenwaterstofbruggen (H-brug) vormen.
H-brug is sterker dan Vanderwaalsbinding
Verhoogt kookpunt bij aanwezigheid
Slide 28 - Slide
Regels H-bruggen tekenen
Van H molecuul 1 naar O/N molecuul 2
Van O/N molecuul 1 naar H molecuul 2
streepjes/stipjes
O kan 2 H-bruggen aan gaan
H en N allebei maar 1
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
In welke van deze twee tekeningen is de waterstofbrug correct getekend?
A
Zowel in 1 als in 2.
B
Alleen in 1.
C
Alleen in 2.
D
In geen van beide.
Slide 31 - Quiz
In welke afbeelding is de waterstofbrug correct getekend?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 32 - Quiz
Atoombinding
Vanderwaalsbinding
Waterstofbrug
tussen moleculen
tussen moleculen
tussen atomen
allersterkste binding
redelijk sterke binding
zwakke binding
niet weergegeven
weergeven als streepje
weergeven als stippellijn
Slide 33 - Drag question
Hydrofiel/Hydrofoob
Hydrofiel
Een stof die OH- of NH-groepen heeft en
daardoor waterstofbruggen kan vormen
en daarom goed in water oplost.
Hydrofoob
Een stof die geen OH- of NH-groepen heeft
en daarom geen waterstofbruggen kan
vormen en daarom niet in water oplost
Slide 34 - Slide
Hydrofiel en hydrofoob
Hydros = water
Filos = liefde
Fobos = angst
Hydrofiele stoffen mengen goed met hydrofiele stoffenen lossen goed op in water
Hydrofobe stoffen mengen goed met hydrofobe stoffen en lossen niet goed op in water
Voor oplosbaarheid geldt:
Soort zoekt soort
Slide 35 - Slide
Wanneer hydrofiel?
Hydrofiel als: 1 of meer OH- of NH-groepen (voor H-bruggen) en de rest van het molecuul is niet te groot
Niet te groot = max 4 C's voor 1 OH of NH groep
De rest is hydrofoob
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Slide
Hydrofiel is
A
Wateraantrekkend
B
Waterafstotend
C
Vuilafstotend
D
Vochtinbrengend
Slide 40 - Quiz
olie
A
hydrofiel
B
hydrofoob
Slide 41 - Quiz
azijn
A
hydrofiel
B
hydrofoob
Slide 42 - Quiz
Hydrofiel en hydrofoob mengen
Hydrofiel mengt met hydrofiel
Hydrofoob mengt met hydrofoob
Hydrofoob mengt niet met hydrofiel
Emulgator: een combinatie van hydrofiel en hydrofoob
Slide 43 - Slide
Zeep
De hydrofobe staarten gaan aan de stof hechten , de hydrofiele koppen gaan aan de waterkant liggen.
Hierdoor komt de olie los van de stof en kan het met water worden weggespoeld. De olie emulgeert dus met water door de zeep.
Emulsie is een mengsel van water en olie, een emulgator zorgt er voor dat dit mengsel van ontstaan. Zeep is hier de emulgator.
Slide 44 - Slide
De kop van een zeepmolecuul is:
A
hydrofiel, houdt niet van water
B
hydrofoob, houdt niet van water
C
hydrofiel, houdt wel van water
D
hydrofoob, houdt wel van water
Slide 45 - Quiz
Zeep zorgt ervoor dat vet met water kan mengen, zeep is dus een....