Ga naar een nieuwssite en kies een artikel uit dat jij interessant vindt. Lees hem goed door. 3 mensen worden bevraagd.
timer
5:00
Bijv: nos.nl // nu.nl
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
This lesson contains 21 slides, with text slides.
Items in this lesson
5 minuten lezen
Ga naar een nieuwssite en kies een artikel uit dat jij interessant vindt. Lees hem goed door. 3 mensen worden bevraagd.
timer
5:00
Bijv: nos.nl // nu.nl
Slide 1 - Slide
Verwijswoorden
herhaling van de herhaling
(dat heet ook wel: oefenen of trainen)
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Je weet wanneer je de verwijswoorden hij, hem, deze, die, zij(ze), haar, het, dit, dat, hen en hun moet gebruiken.
Slide 3 - Slide
Verwijswoorden
Opa Piet werd 's ochtends wakker. Opa Piet stapte uit bed en pakte zijn pantoffels. De pantoffels van opa Piet waren nieuw. Opa Piet had zijn nieuwe pantoffels de vorige dag gekocht in de winkel om de hoek. De nieuwe pantoffels waren niet erg duur. Opa Piet had de nieuwe pantoffels in de uitverkoop gevonden.
Slide 4 - Slide
Verwijswoorden
Opa Piet werk 's ochtends wakker. Opa Piet HIJ stapte uit bed en pakte zijn pantoffels. De pantoffels van opa Piet ZE waren nieuw. Opa Piet had zijn nieuwe pantoffels ZE de vorige dag gekocht in de winkel om de hoek. De nieuwe pantoffels ZE waren niet erg duur. Opa Piet had de nieuwe pantoffels ZE in de uitverkoop gevonden.
Slide 5 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Slide 6 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een man, gebruik je:
HIJ, ZIJN OF HEM
Slide 7 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
De jongen is blij met zijn cadeau. Hij speelt ermee.
Slide 8 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een vrouw, gebruik je:
ZIJ, HAAR OF ZE
Slide 9 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
Het meisje is blij met haar cadeau. Zij speelt ermee.
Slide 10 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een het-woord, gebruik je:
HET of ZIJN
Slide 11 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
Het paard is blij met zijn stal. Het speelt erin.
Slide 12 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar meervoud, gebruik je:
ZE, ZIJ, HUN OF HEN
Slide 13 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
De kinderen is blij met hun cadeaus. Ze spelen ermee.
Slide 14 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Er zijn nog 4 andere verwijswoorden.
die - deze - dat - dit
Slide 15 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
DIE en DEZE gebruik je als je verwijst naar DE-woorden.
Woorden die als lidwoord DE hebben.
Slide 16 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
De auto die daar staat is net nieuw.
Slide 17 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
DAT en DIT gebruik je als je verwijst naar HET-woorden.
Woorden die als lidwoord HET hebben.
Slide 18 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
Het autootje dat daar staat is net nieuw.
Slide 19 - Slide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.