3. Stunde: Grammatik - zu - nach - in - an

1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

nach (voorzetsel +3)
Wanneer gebruik je "nach" bij 
  • het gaan naar een Stadt
  • het gaan naar een land zonder lidwoord
  • het gaan naar geografische richtingen
  • het gaan naar een continet
  • het gaan naar "oben, unten, links, rechts ..."


  

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

zu (voorzetsel +3)
Wanneer gebruik je "zu" bij 
  • het gaan naar een persoon
  • het gaan naar event met een lidwoord
  • het gaan naar openbare plaatsen / gebouwen met een lidwoord
  • Let op: Uitzondering: "Ich gehe nach Hause." / "Ich bin zu Hause." = thuis zijn!!!


  

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

in (voorzetsel +3/+4)
Wanneer gebruik je "in" bij 
  • het gaan in openbare gebouwen (+4)
  • het gaan in plaatsen met een dak en muren (+4)
  • het gaan naar landen met een lidwoord (+4)
  • het gaan naar bergen (+4)


  

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

an (voorzetsel +3/+4)
Wanneer gebruik je "an" bij 
  • het gaan naar rivieren (+4)
  • het gaan naar stranden (+4)
  • het gaan naar de zee, het meer(+4)


  

Slide 10 - Slide

Ergänze die richtige Antwort:
Ich gehe __________ meiner Großmutter.
A
nach
B
bei
C
zu
D
zur

Slide 11 - Quiz

Ergänze die richtige Antwort:
Wir fliegen im Sommer _______ die USA .
A
nach
B
zu
C
an
D
in

Slide 12 - Quiz

Wir fahren heute von Weert _______ Amsterdam
A
nach
B
zu
C
in

Slide 13 - Quiz

Ergänze die richtige Antwort:
Sarah geht noch schnell _______ Bank um Geld ab zu heben.
A
zum
B
zur
C
nach der
D
in die

Slide 14 - Quiz

Ergänze die richtige Antwort:
Die Schüler gehen _______ Kino hinein.
A
in das
B
zu das
C
nach das
D
in dem

Slide 15 - Quiz

Ergänze die richtige Antwort
Die Familie Maier fahren dieses Jahr nicht _________ Bodensee.
A
zu den
B
nach den
C
an den
D
in den

Slide 16 - Quiz