17-6 3H past simple & present perfect & past perfect

Unit 6 English as a world language
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Unit 6 English as a world language

Slide 1 - Slide

Past Simple, Present perfect, past perfect
Planning les: 

6.4: Grammar
Leren: Past Simple, Present Perfect & Past Perfect


Klaar? 
Woordjes 6.2/6.3/6.4 leren 

Learning targets:

Understanding important factual information in short reports and articles
Knowing when and how to use past tenses



Slide 2 - Slide

Past simple & present perfect & past perfect

Slide 3 - Slide

Past simple & Present Perfect
De past simple gebruiken voor gebeurtenissen in het verleden die geen connectie meer hebben met het heden. Denk aan de signaalwoorden. Yesterday, last week etc.  
We gebruiken de present perfect voor gebeurtenissen die zijn begonnen in het verleden en die NU nog aan de gang zijn of voor gebeurtenissen die nu nog aan de gang zijn maar een verband hebben met het heden. 

Slide 4 - Slide

Wat is de past perfect?

De past perfect wordt gebruikt om aan te geven dat een gebeurtenis plaatsvond voor een andere gebeurtenis. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: Ik ben weggelopen nadat ik mijn dansles had gemist. Had gemist zou dan in de past perfect komen te staan. De past perfect komt vaak in combinatie met de past simple voor. Ik ben weggelopen staat dan in de past simple. In het Engels krijg je dan dus: “I ran away after I had missed my dance lesson.”. Je gebruikt de past perfect ook bij de indirecte rede: I said that I had cancelled my flight.

Slide 5 - Slide

Past simple
Wanneer? Actie in het verleden en is afgelopen

Slide 6 - Slide

Past simple regular

+ (positief)     Werkwoord + ed

- (negatief)      didn't + werkwoord

? (vraag)      Did + werkwoord

Slide 7 - Slide

Past simple irregular

Voorbeelden:

Take - took - taken

ride - rode - ridden


Slide 8 - Slide

Present perfect
Wanneer? Actie in het verleden is begonnen en nu nog steeds effect heeft.

Slide 9 - Slide

Present perfect

+ (positief)  Have/has + volt. deelw.

- (negatief)   Haven't/hasn't + volt. deelw.

? (vraag)     Have/has + volt. deelw.


3e rijtje dus belangrijk om te leren!

Slide 10 - Slide

Past perfect

Wanneer? De eerste actie in het verleden.

 

Example: I had had a fight with my parents and after that we made up again.

Slide 11 - Slide

Past perfect 

+ (positief)  had + volt. deelw.

- (negatief)   hadn't  + volt. deelw.

? (vraag)     Had + volt. deelw.


3e rijtje dus belangrijk om te leren!

Slide 12 - Slide

Past Perfect
De past perfect verwijst naar een tijd eerder dan nu. Het wordt gebruikt om duidelijk te maken dat een gebeurtenis eerder plaats vond dan een andere gebeurtenis in het verleden. 

Het maakt niet uit welke het eerst genoemd wordt in een zin, de vervoeging maakt duidelijk welke tijd het is. 

In deze voorbeelden is A de eerste gebeurtenis en B  de tweede of de meest recente.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Wanneer gebruik je present perfect?
A
Als iets in het verleden gebeurd
B
Als iets afgelopen is in het verleden
C
Als iets in het verleden begon en nu nog steeds invloed heeft

Slide 16 - Quiz

Vul in:
Yesterday, I _________ (walk) to school
A
walked
B
have walked

Slide 17 - Quiz

Vul in:
Last month, we _______(not,run).
A
don't run
B
runned
C
didn't run

Slide 18 - Quiz

Vul in:
I ________ (live) here for 20 years.
A
have life
B
lived
C
have lived
D
has lived

Slide 19 - Quiz

Vul in:
Sam ______ (make) his homework.
A
maked
B
made
C
has made
D
has maked

Slide 20 - Quiz

Past simple
Present perfect
Past perfect
Verleden begon en geëindigd
eerste actie in het verleden
in het verleden begon en nog invloed op nu
I had had a pony before we.....
I haven't read that book yet.
My mother went to the shops.

Slide 21 - Drag question

How well do you know these tenses?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Slide 23 - Link