bezittelijke voornaamwoorden deel 3

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo
• Leerjaar 2

Bezittelijke voornaamwoorden

deel 3

mijn

jouw

zijn

haar

hun

onze

jullie

uw

mein

unser

ihr (m.v.)

ihr (e.v.)

sein

Ihr

dein

euer

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?

1. mannelijk en vrouwelijk
2. vrouwelijk en onzijdig
3. mannelijk en onzijdig
4. vrouwelijk en meervoud

let op de naamval

Je weet nu de vertalingen van de  bezittelijk voornaamwoorden. 

Je kent de regels om te bepalen of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.

Het bezittelijke voornaamwoord kan in de 1e naamval (onderwerp) staan of 4e naamval (lijdend vwp). Dan gelden dezelfde regels als bij de ein-Gruppe. 

Let op bij mannelijke woorden: ein > einen of mein > meinen 

Mein Vater hat (mijn patat) vergessen.

Denk aan naamvallen bij mannelijke woorden

1. mein Pommes
2. meine Pommes
3. meinen Pommes

Entschuldigung, haben Sie (onze hond) gesehen?

Denk aan naamvallen bij mannelijke woorden

1. unser Hund
2. unsere Hund
3. unseren Hund

Da ist Max. OMG ich habe (zijn verjaardag) komplett vergessen!

Denk aan naamvallen bij mannelijke woorden

1. sein Geburtstag
2. seine Geburtstag
3. seinen Geburtstag

Vertaal:
Was ist (jullie probleem)?
Denk aan naamvallen bij mannelijke woorden

Vertaal:
Wie heißt (uw dochter) Frau Senf?
Denk aan naamvallen bij mannelijke woorden

Vertaal:
Ich suche (mijn oom) schon seit einer Stunde.
Denk aan naamvallen bij mannelijke woorden

Vertaal:
(Ons bezoek) soll vor 21 Uhr nach Hause gehen.
Denk aan naamvallen bij mannelijke woorden

Vertaal:
Schickt ihr (jullie bezoek) vor 21 Uhr weg?
Denk aan naamvallen bij mannelijke woorden

Vertaal:
Wo hoch ist (jouw rekening)?
Denk aan naamvallen bij mannelijke woorden

Kies het juiste bezittelijk vnw:

Das ist ...... Buch.

1. mein
2. meine
3. meinen

Kies het juiste bezittelijk vnw:

_____ Schule heißt Bonhoeffer College.

1. Unser
2. Unsere
3. Unseren

Kies het juiste bezittelijk vnw:
Monika hat ____ Freund noch nicht vorgestellt.

1. ihr
2. ihre
3. ihren

Kies het juiste bezittelijk vnw:
Mutter hat gekocht. Das Kind mag ____Essen nicht.

1. ihr
2. ihre
3. ihren

Kies het juiste bezittelijk vnw:
Rufen Sie ___ Sohn noch mal, Herr Maier.

1. Ihr
2. Ihre
3. Ihren

Kies het juiste bezittelijk vnw:

Hier ist ____ Bestellung Jungs!

1. euer
2. euere
3. eueren

Kies het juiste bezittelijk vnw:

Klaus hat ___Lohn ausgegeben.

1. sein
2. seine
3. seinen

Kies het juiste bezittelijk vnw:

Ich möchte ___Eis probieren, darf ich?

1. dein
2. deine
3. deinen

Waarmee moet je rekening houden bij het gebruik van een bezittelijk vnw in het Duits?

Ende