Spellingsquiz

Quiz werkwoordspelling
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 5 min

Items in this lesson

Quiz werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

OTT:
__________ (Worden) eens volwassen!
A
Wordt
B
Word

Slide 2 - Quiz

__________ (Worden) je later danseres?
A
Wordt
B
Word

Slide 3 - Quiz

__________ (Worden) je broer later kok?
A
Wordt
B
Word

Slide 4 - Quiz

Zet in de verleden tijd: Hij _________ (rusten) op zijn bed.
A
ruste
B
rustte

Slide 5 - Quiz

Zet in voltooid deelwoord tijd: Hij heeft _________ (rusten).
A
gerust
B
gerusd

Slide 6 - Quiz

Zet in voltooid deelwoord tijd: Hij heeft zijn haar _________ (kammen).
A
gekamt
B
gekamd

Slide 7 - Quiz

Zet in voltooid deelwoord tijd: Hij heeft _________ (leven).
A
geleeft
B
geleefd

Slide 8 - Quiz

Zet in de verleden tijd: Hij _________ (leven) lang en gelukkig.
A
leefte
B
leefde

Slide 9 - Quiz

Zet in de verleden tijd: Hij _________ (kammen) zijn haar.
A
kamde
B
kamte

Slide 10 - Quiz

Zet in de tegenwoordige tijd: _________(branden) het vuur nog steeds?
A
Brand
B
Brandt

Slide 11 - Quiz