Voltooide tijd 1 NT2

Doel van de les
* Jullie weten wat de voltooide tijd is
* Jullie kunen de voltooide tijd gebruiken/in zinnen zetten
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Doel van de les
* Jullie weten wat de voltooide tijd is
* Jullie kunen de voltooide tijd gebruiken/in zinnen zetten

Slide 1 - Slide

lezen
werken
tegenwoordige tijd (t.t.)
lees
lezen
werk
werken
verleden tijd (v.t.)
las
lazen
werkte 
werkten
voltooide tijd (v.t.t.)
heb gelezen
hebben gelezen
heb gewerkt
hebben gewerkt
Soorten tijden: t.t. - v.t. - v.t.t. 

Slide 2 - Slide

In welke tijd staat de zin?
Ik hoorde een raar geluid.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 3 - Quiz

In welke tijd staat de zin?



Ik had een verjaardag van mijn zus.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 4 - Quiz

In welke tijd staat de zin?
Ik moet naar de bibliotheek.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 5 - Quiz

In welke tijd staat de zin?
Het boek heb ik gelezen.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 6 - Quiz

.... jij een kan met een koffie?
A
pak
B
pakt
C
pakken

Slide 7 - Quiz

Weet je nog verleden tijd?
zwakke werkwoorden:
enkelvoud: ik-vorm + te / de
meervoud: ik-vorm + ten / den
Let op: 't Ex kofschip
Let op: z-s / v-f!

Slide 8 - Slide

Weet je nog verleden tijd?
zwakke werkwoorden:
voorbeelden:
werken - werkte / werkten
luisteren - luisterde / luisterden
leven - leefde / leefden

Slide 9 - Slide

Weet je nog verleden tijd?
sterke werkwoorden:
die moet je leren!

kopen - kocht/ kochten
lezen - las / lazen
gaan - ging / gingen
zijn - was / waren

Slide 10 - Slide

De docent .... naar de leerlingen.
A
luisterte
B
luisterde

Slide 11 - Quiz

De man .... in het slechte team.
A
voetbalte
B
voetbalde

Slide 12 - Quiz

De jongen .... naar Amsterdam.
A
verhuiste
B
verhuisde

Slide 13 - Quiz

Ik .... het kopje koffie op tafel.
A
zette
B
zete
C
zetde

Slide 14 - Quiz

Wij .... naar het zwembad.
A
fietsten
B
fietsden

Slide 15 - Quiz

Wij .... niet naar beneden te springen.
A
durften
B
durfden

Slide 16 - Quiz

DE VOLTOOIDE TIJD
Iets is voorbij. Niet nu.

De voltooide tijd heeft 2 werkwoorden:

  1. Hulpwerkwoord: hebben of zijn (moet je leren!)
  2. Voltooid deelwoord



Slide 17 - Slide

DE VOLTOOIDE TIJD
Voorbeelden 
* Wij hebben een mooi liedje gehoord.
* Hij heeft niet geluisterd.
* Ik heb mijn huiswerk gemaakt.

* Hij is verliefd geworden.
* Hij is ziek geweest.


Slide 18 - Slide

DE VOLTOOIDE TIJD maken
Zwakke werkwoorden:
(meestal)
ge - ik-vorm - t of d 
  • Ook hier regel; 't Ex kofschip!
  • voorbeeld ge-werk-t, ge - maak - t
  • voorbeeld ge- teken - d
Sterke werkwoorden: leren!!!!!



Slide 19 - Slide

werken

De leerlingen hebben hard ...........

Slide 20 - Open question

maken

De leerlingen hebben de opdrachten ...

Slide 21 - Open question

leren

Wij hebben veel woorden ......

Slide 22 - Open question

horen

Ik heb de vraag niet ...

Slide 23 - Open question