samenstellingen

Samenstellingen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Samenstellingen

Slide 1 - Slide

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 2 - Slide

inschakelen
Je krijgt zo een toegangscode.
Activeer deze door: 
  • Gebruik te maken van de QR code
  • In te loggen op: LessonUp.com

Slide 3 - Slide

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 4 - Quiz

Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 5 - Quiz

Leon moest invallen voor zijn zieke ___.
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 6 - Quiz

Het hele ___ van de wedstrijd.
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 7 - Quiz

Aan elkaar of los

Bedoel je één ding, persoon of begrip?
Dan schrijf je één woord.

Slide 8 - Slide


Wanneer schrijf je aan elkaar

en wanneer los?

Slide 9 - Slide

Samengestelde aardrijkskundige namen


- Met een hoofdletter en een streepje ertussen


Noord- Holland

Zuid- Amerikaanse

Etten-Leur

Slide 10 - Slide

Samengestelde zelfstandige naamwoorden


- Als twee of meer woorden samen één begrip vormen, schrijf je ze aan elkaar.

schooltas

fietsbel

projectweek

koppelteken

Wanneer je bij een samenstelling verwarring in uitspraak krijgt, gebruik je een koppelteken.

jojo-effect

Slide 11 - Slide

Woorden die bestaan uit

er, daar, hier of waar + voorzetsel


- Deze woorden schrijf je aan elkaar


Het boek ligt op tafel, het ligt erop.


Slide 12 - Slide

Getallen tot en met duizend


- Deze getallen schrijf je aan elkaar


zesenzeventig

drieëntwintigduizend

zevenduizend


groter dan duizend

Deze getallen schrijf je los:

vier miljoen

acht miljard

Slide 13 - Slide

Twee voorzetsel die achter elkaar staan


- Deze voorzetsels schrijf je aan elkaar


achteruit

bovenop

tussendoor


Slide 14 - Slide

Noteer het zn dat aan elkaar geschreven moet worden:
Waar kun je een tijd schriften bon in wisselen?

Slide 15 - Open question

De winkelier liet een ____ maken, nadat het oude was afgekeurd.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan

Slide 16 - Quiz

Het ____ voor het stationsgebied, gaat niet door.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan

Slide 17 - Quiz

Lativa begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 18 - Quiz

Mevrouw Schipper gaat elke zondag met haar ___ naar de Beekse Bergen.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 19 - Quiz

Tot 1 december kun je je___ voor de schaatswedstrijd.
A
in schrijven
B
inschrijven

Slide 20 - Quiz

Dit boek is geen werkboek, je mag er dus niet ___.
A
in schrijven
B
inschrijven

Slide 21 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
geirriteerd
B
ge-irriteerd
C
geïrriteerd

Slide 22 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
fotoonderschrift
B
foto-onderschrift
C
fotoönderschrift

Slide 23 - Quiz

GELEERD?
- je weet wanneer je twee of meer woorden los van elkaar schrijft
- je weet wanneer je twee of meer woorden aan elkaar schrijft
- je weet wat een samenstelling is

Slide 24 - Slide

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Slide 25 - Open question

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 26 - Open question