This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
DOEL
- je weet wanneer je twee of meer woorden los van elkaar schrijft
- je weet wanneer je twee of meer woorden aan elkaar schrijft
- je weet wat een samenstelling is
Slide 2 - Slide
Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?
Slide 3 - Slide
Weet jij wat een SAMENSTELLING is?
Slide 4 - Open question
Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil
Slide 5 - Quiz
Leon moest invallen voor zijn zieke ___.
A
team genoot
B
teamgenoot
Slide 6 - Quiz
Het hele ___ van de wedstrijd.
A
team genoot
B
teamgenoot
Slide 7 - Quiz
Aan elkaar of los
Bedoel je één ding, persoon of begrip?
Dan schrijf je één woord.
Slide 8 - Slide
Wanneer schrijf je aan elkaar
en wanneer los?
Slide 9 - Slide
Samengestelde aardrijkskundige namen
- Met een hoofdletter en een streepje ertussen
Noord- Holland
Zuid- Amerikaanse
Etten-Leur
Slide 10 - Slide
Samengestelde zelfstandige naamwoorden
- Als twee of meer woorden samen één begrip vormen, schrijf je ze aan elkaar.
schooltas
fietsbel
projectweek
Twijfel?
Als je twijfelt, kun je soms het woord/ de woorden in het enkelvoud of in het meervoud zetten. Wat verandert er dan allemaal? rodewijnglazen - een rodewijnglas rode wijnglazen - een rood wijnglas (ook rood verandert, dus twee woorden: bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord)
koppelteken
Wanneer je bij een samenstelling verwarring in uitspraak krijgt, gebruik je een koppelteken.
jojo-effect
Slide 11 - Slide
Werkwoorden die beginnen met een voorzetsel als op, over, na, uit
- Deze woorden schrijf je aan elkaar
Ik heb mijn kamer opgeruimd.
Ik ga mijn kamer opruimen.
Slide 12 - Slide
Woorden die bestaan uit
er, daar, hier of waar + voorzetsel
- Deze woorden schrijf je aan elkaar
Het boek ligt op tafel, het ligt erop.
er op
Als het voorzetsel bij een zelfstandig naamwoord of persoonlijk voornaamwoord hoort, dan schrijf je de woorden los.
Wat ligt er op tafel?
Slide 13 - Slide
Getallen tot en met duizend
- Deze getallen schrijf je aan elkaar
zesenzeventig
drieëntwintigduizend
zevenduizend
groter dan duizend
Deze getallen schrijf je los:
vier miljoen
acht miljard
Slide 14 - Slide
Twee voorzetsels die achter elkaar staan
- Deze voorzetsels schrijf je aan elkaar
achteruit
bovenop
tussendoor
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Noteer het zn dat aan elkaar geschreven moet worden: Waar kun je een tijd schriften bon in wisselen?
Slide 17 - Open question
Noteer het ww dat aan elkaar geschreven moet worden: Waar kun je een tijd schriften bon in wisselen?
Slide 18 - Open question
Noteer het zn dat aan elkaar geschreven moet worden: Simon vraagt zich af waarom hij niet af valt, want hij doet elke morgen buik spier oefeningen.
Slide 19 - Open question
Noteer het ww dat aan elkaar geschreven moet worden: Simon vraagt zich af waarom hij niet af valt, want hij doet elke morgen buik spier oefeningen.
Slide 20 - Open question
Noteer de twee zn die aan elkaar geschreven moeten worden: In derde wereld landen is kinder arbeid helaas heel gewoon.
Slide 21 - Open question
Noteer het zn dat aan elkaar geschreven moet worden: Reiniers knie operatie is voor de tweede keer uit gesteld.
Slide 22 - Open question
Noteer het ww dat aan elkaar geschreven moet worden: Reiniers knie operatie is voor de tweede keer uit gesteld.
Slide 23 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: niveau + indeling
Slide 24 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: niveau + verschil
Slide 25 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: chocolade + eitjes
Slide 26 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: cosmetica + industrie
Slide 27 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: karate + examen
Slide 28 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: karate + trap
Slide 29 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: opera + uitvoering
Slide 30 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: stage + activiteit
Slide 31 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: stage + instelling
Slide 32 - Open question
Schrijf de samenstelling goed op: informatie + uitwisseling
Slide 33 - Open question
In het kraampje langs de weg worden streekproducten, zoals jam en ___, verkocht
A
bijen honing
B
bijenhoning
Slide 34 - Quiz
Van de nectar uit bloemkelken maken ____.
A
bijen honing
B
bijenhoning
Slide 35 - Quiz
De winkelier liet een ____ maken, nadat het oude was afgekeurd.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan
Slide 36 - Quiz
Het ____ voor het stationsgebied, gaat niet door.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan
Slide 37 - Quiz
Lativa begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
A
klein kind
B
kleinkind
Slide 38 - Quiz
Mevrouw Schipper gaat elke zondag met haar ___ naar de Beekse Bergen.
A
klein kind
B
kleinkind
Slide 39 - Quiz
Tot 1 december kun je je___ voor de schaatswedstrijd.
A
in schrijven
B
inschrijven
Slide 40 - Quiz
Dit boek is geen werkboek, je mag er dus niet ___.
A
in schrijven
B
inschrijven
Slide 41 - Quiz
Welk woord is goed geschreven?
A
geirriteerd
B
ge-irriteerd
C
geïrriteerd
Slide 42 - Quiz
Welk woord is goed geschreven?
A
fotoonderschrift
B
foto-onderschrift
C
fotoönderschrift
Slide 43 - Quiz
Welk woord is goed geschreven?
A
beantwoorden
B
be-antwoorden
C
beäntwoorden
Slide 44 - Quiz
Welk woord is goed geschreven?
A
onderzeeer
B
onderzee-er
C
onderzeeër
Slide 45 - Quiz
Welk woord is goed geschreven?
A
mausoleum
B
mausole-um
C
mausoleüm
Slide 46 - Quiz
Welk woord is goed geschreven?
A
operatieassistent
B
operatie-assistent
C
operatieässistent
Slide 47 - Quiz
GELEERD?
- je weet wanneer je twee of meer woorden los van elkaar schrijft
- je weet wanneer je twee of meer woorden aan elkaar schrijft
- je weet wat een samenstelling is
Slide 48 - Slide
Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.
Slide 49 - Open question
Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.