2324 Voorbereiding toets leesvaardigheid en woordenschat lj 1 TW2
Voorbereiding
Toets leesvaardigheid en woordenschat
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Voorbereiding
Toets leesvaardigheid en woordenschat
Slide 1 - Slide
Wat vind je moeilijk aan leesvaardigheid?
Ik vind het makkelijk
De vragen zijn moeilijk geformuleerd
Hoe je de juiste informatie uit de tekst moet halen
Hoe je antwoorden goed moet formuleren
De betekenis van moeilijke woorden uit de tekst afleiden
Alle genoemde antwoorden
Slide 2 - Poll
1. Wat is het belangrijkste doel van een recensie?
A
activeren
B
informeren
C
instrueren
D
overtuigen
Slide 3 - Quiz
2. Welke twee verschillen zijn er tussen het vervoer per trekschuit en postkoets en het vervoer per trein? (al. 1 en 2)
Slide 4 - Open question
3. Op welke manier stimuleerde de trein de economie? (al. 3)
A
De trein was de verbinding tussen verschillende fabrieken.
B
Er waren grondstoffen nodig voor het maken van treinen.
C
Veel mensen konden werk vinden op de trein of rond het spoor.
D
Via de trein konden grondstoffen en producten makkelijk verplaatst worden.
Slide 5 - Quiz
4. Noteer drie positieve effecten die de trein rond 1900 op de maatschappij had. (al. 4)
Slide 6 - Open question
5A. De trein heeft invloed gehad op het gelijktrekken van de tijd in heel Nederland.
A
Deze uitspraak is waar
B
Deze uitspraak is NIET waar
Slide 7 - Quiz
5B. Leg uit waarom de volgende uitspraak waar is: "De trein heeft invloed gehad op het gelijktrekken van de tijd in heel Nederland."
Slide 8 - Open question
6. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
De trein........een belangrijk vervoermiddel.
B
Nadat steden ...... Nederland ingevoerd.
C
Omdat de........binnen Europa.
D
Rond 1900......dan daarvoor.
Slide 9 - Quiz
7. Wat is het belangrijkste doel van de tekst?
A
activeren
B
amuseren
C
informeren
D
overtuigen
Slide 10 - Quiz
Vraag 8
De woorden a tot en met d staan onderstreept in de tekst. Zoek ze op in de tekst en leid de betekenis af uit de context. Maak de juiste combinaties door de woorden en betekenissen naar elkaar te slepen. Er blijven twee betekenissen over.
Slide 11 - Slide
aandacht
altijd
groei; toename in het gebruik
saamhorig
heid; samenzijn
te weinig belonen
voor geleverde arbeid
vanaf toen
a uitbuiten (al. 3)
b eenheid (al. 4)
c sindsdien (al. 5)
d opkomst (al. 6)
Slide 12 - Drag question
Vraag 9
Passen de in de haakjes aangegeven woorden in de zin? Kies: ja of nee.
Slide 13 - Slide
9a Anne neemt eigenlijk altijd een koekje bij de thee, maar (per definitie) neemt ze vandaag chocola.
A
JA
B
NEE
Slide 14 - Quiz
9b Voordat ze aan het werk kunnen met de cijfers, moeten de onderzoekers veel (veldwerk doen).
A
JA
B
NEE
Slide 15 - Quiz
10a. Welk woord hoort op de lijn:
Sharon had een pakje besteld, dat helemaal nat aankwam; dat was ________________ voor haar.
A
atmosfeer
B
onbestelbaar
C
sneu
D
structuur
Slide 16 - Quiz
10b. Welk woord hoort op de lijn:
De brief is geadresseerd aan Kerkstraat 5, maar daar woont niemand meer. De brief is dus ________________