Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1
This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefenen voor Toets Hoofdstuk 1 M&M Start
Slide 1 - Slide
Wat ligt er op ?
A
Grote Oceaan
B
Atlantische Oceaan
C
Noord-Amerika
D
Indische Oceaan
Slide 2 - Quiz
Wat ligt er op ?
A
Azië
B
Afrika
C
Europa
D
Australië
Slide 3 - Quiz
Wat ligt er op ?
A
Azië
B
Afrika
C
Europa
D
Australië
Slide 4 - Quiz
Wat ligt er op ?
A
Grote Oceaan
B
Atlantische Oceaan
C
Azië
D
Indische Oceaan
Slide 5 - Quiz
Om snel een gebied op te zoeken dat je ongeveer weet te liggen, gebruik je?
A
de bladwijzer
B
het namenregister
C
het zaakregister
Slide 6 - Quiz
Wil je iets weten over een onderwerp, dan gebruik je?
A
de bladwijzer
B
het namenregister
C
het zaakregister
Slide 7 - Quiz
Wil je een land, plaats, rivier of gebergte opzoeken, dan gebruik je?
A
de bladwijzer
B
het namenregister
C
het zaakregister
Slide 8 - Quiz
Met het zaakregister vind je vooral?
A
Overzichtskaarten
B
Navigatiekaarten
C
Thematische kaarten
Slide 9 - Quiz
Met de bladwijzer vind je vooral?
A
Overzichtskaarten
B
Navigatiekaarten
C
Thematische kaarten
Slide 10 - Quiz
Hiernaast zie je een goed voorbeeld van een ?
A
Overzichtskaart
B
Navigatiekaart
C
Thematische kaart
Slide 11 - Quiz
Hiernaast zie je een goed voorbeeld van een ?
A
Overzichtskaart
B
Navigatiekaart
C
Thematische kaart
Slide 12 - Quiz
Hiernaast zie je een goed voorbeeld van een ?
A
Overzichtskaart
B
Navigatiekaart
C
Thematische kaart
Slide 13 - Quiz
Bekijk het plaatje
Bij welke letter staat de windstreek het ZW (zuidwesten)?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 14 - Quiz
Hoe noemen we het binnenste gedeelte van de aarde?
A
buitenkern van vloeibaar ijzer
B
binnenkern van vast ijzer
C
aardkorst
D
mantel
Slide 15 - Quiz
De aardkorst bestaat uit meerdere aardkorstplaten.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Waar komen aardbevingen, vulkanen, eilanden en bergen voor?
A
vooral het midden op de platen
B
in de oceanen
C
vooral aan de randen van de platen
D
bij de continenten
Slide 17 - Quiz
Magma ………….
A
ligt op de aarde
B
zit in de aarde
Slide 18 - Quiz
Op deze foto zien wel veel ….?
A
Platen
B
Magma
C
Lava
D
Reliëf
Slide 19 - Quiz
Hoe noemen we de stoom uit een fluitketel of waterkoker?
A
waterdamp
B
condensatie
C
wolken
D
mist
Slide 20 - Quiz
Wat is geen neerslag?
A
Onweer
B
IJzel
C
Mist
D
Hagel
Slide 21 - Quiz
Wat zien we hier?
Slide 22 - Open question
Zet de zinnen in de juiste volgorde: 1. Waterdamp koelt af en er ontstaan wolken. 2. De waterdamp stijgt op. 3. Door de zon verdampt oceaanwater. 4. De druppels in de wolk worden groter en vallen omlaag.
A
3 – 2 – 4 – 1.
B
3 – 1 – 2 – 4.
C
3 – 1 – 4 – 2.
D
3 – 2 – 1 – 4.
Slide 23 - Quiz
Rivieren in Nederland
Welke rivier zie je bij nummer 1?
A
Maas
B
Rijn
C
IJssel
D
Waal
Slide 24 - Quiz
Rivieren in Nederland
Welke rivier zie je bij nummer 2?
A
Maas
B
Rijn
C
IJssel
D
Waal
Slide 25 - Quiz
Rivieren in Nederland
Welke rivier zie je bij nummer 3?
A
Maas
B
Rijn
C
IJssel
D
Waal
Slide 26 - Quiz
Rivieren in Nederland
Welke rivier zie je bij nummer 4?
A
Maas
B
Rijn
C
IJssel
D
Waal
Slide 27 - Quiz
Wat betekent erosie?
A
Het neerleggen van materiaal door water. Het gebeurt als het water
langzamer gaat stromen.
B
Het losschuren van materiaal door water, ijs en wind.
C
Water dat allerlei materiaal meeneemt, zoals grind, zand en klei.
D
Gesteente dat uit elkaar valt, bijvoorbeeld door
temperatuurverschillen.
Slide 28 - Quiz
Wat betekent verwering?
A
Het neerleggen van materiaal door water. Het gebeurt als het water
langzamer gaat stromen.
B
Het losschuren van materiaal door water, ijs en wind.
C
Water dat allerlei materiaal meeneemt, zoals grind, zand en klei.
D
Gesteente dat uit elkaar valt, bijvoorbeeld door
temperatuurverschillen.
Slide 29 - Quiz
Wat betekent transport?
A
Het neerleggen van materiaal door water. Het gebeurt als het water
langzamer gaat stromen.
B
Het losschuren van materiaal door water, ijs en wind.
C
Water dat allerlei materiaal meeneemt, zoals grind, zand en klei.
D
Gesteente dat uit elkaar valt, bijvoorbeeld door
temperatuurverschillen.
Slide 30 - Quiz
Wat betekent sedimentatie?
A
Het neerleggen van materiaal door water. Het gebeurt als het water
langzamer gaat stromen.
B
Het losschuren van materiaal door water, ijs en wind.
C
Water dat allerlei materiaal meeneemt, zoals grind, zand en klei.
D
Gesteente dat uit elkaar valt, bijvoorbeeld door
temperatuurverschillen.
Slide 31 - Quiz
Een gevolg komt voor een oorzaak.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 32 - Quiz
Waar of niet waar? Stenen die van bergen vallen, zijn een oorzaak van verwering.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quiz
Weer:
klimaat:
Gemiddelde weer
Groot gebied
Klein gebied
Toestand in de lucht
lange periode
korte periode
Slide 34 - Drag question
1
2
3
Zuidpool
Noordpool
Evenaar
Slide 35 - Drag question
Is de bewering juist of onjuist? 'Het klimaat verandert elke dag'
A
Juist
B
Onjuist
Slide 36 - Quiz
'De evenaar loopt van.....naar.....'
A
het noord naar zuid
B
van zuid naar oost
C
van west naar oost
D
van oost naar noord
Slide 37 - Quiz
Maak de zin af. Hoe dichterbij de evenaar, .........
A
hoe kouder
B
hoe natter
C
hoe hoger
D
hoe warmer
Slide 38 - Quiz
Eerste levensbehoeften
Luxe behoeften
Slide 39 - Drag question
Welk begrip hoort bij deze omschrijving? "Het maken van goederen en diensten"
A
beroep
B
bestaansmiddelen
C
productie
D
consumptie
Slide 40 - Quiz
Welk bestaansmiddel hoort bij welke afbeelding?
Landbouw
Industrie
Diensten
Slide 41 - Drag question
Welk begrip hoort bij dit voorbeeld?Mijnheer Bos moet kiezen: Een nieuwe auto of een nieuwe laptop.
A
Consumptie
B
Productie
C
Schaarste
D
Budgetteren
Slide 42 - Quiz
In welke 2 werelddelen is de bevolkingsdichtheid het hoogst?
A
Europa en Azië
B
Europa en Afrika
C
Azië en Afrika
D
Azië en Australië
Slide 43 - Quiz
In gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid wonen veel mensen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 44 - Quiz
Oorzaak en gevolg. Hongersnood leidt tot een.....
A
laag geboortecijfer
B
hoog geboortecijfer
C
laag sterfecijfer
D
hoog sterftecijfer
Slide 45 - Quiz
Oorzaak en gevolg. Een goede gezondheidszorg leidt tot....
A
laag geboortecijfer
B
hoog geboortecijfer
C
laag sterfecijfer
D
hoog sterftecijfer
Slide 46 - Quiz
Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
Aantrekkingsgebied
B
Afstotingsgebied
C
Immigratie
D
Emigratie
Slide 47 - Quiz
Welk begrip past bij dit voorbeeld: Hans verhuist van Eindhoven naar Tokyo om bij een bank te werken.
A
Migratie
B
Emigratie
C
Immigratie
D
Toerisme
Slide 48 - Quiz
Welk begrip past bij dit voorbeeld: Mathilde verhuist van Veldhoven naar Maastricht
A
Migratie
B
Emigratie
C
Immigratie
D
Toerisme
Slide 49 - Quiz
Welk begrip past bij dit voorbeeld: Fatma en Fuat vluchten voor de oorlog uit Irak en komen naar Nederland.