2 th - les 9 Grammatica 4 (aanw.vnw) + naamwoordelijk gezegde/formuleren

2 th - les 9 Grammatica 4 (aanw.vnw) + naamwoordelijk gezegde/formuleren
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

2 th - les 9 Grammatica 4 (aanw.vnw) + naamwoordelijk gezegde/formuleren

Slide 1 - Slide

Welkom - 2 havo

Slide 2 - Slide

Terugblik les 8
PO Fictie

Slide 3 - Slide

Doelen
Lezen in een boek 
Iedereen krijgt klappen

Grammatica
3) Naamwoordelijk gezegde
4) Aanwijzend voornaamwoord

Formuleren
2) Variatie in woordgebruik





Slide 4 - Slide

Lezen
timer
15:00

Slide 5 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin
koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken, voorkomen
naamwoordelijk deel: [eigenschap]

Slide 6 - Slide

Stappen
Naamwoordelijk gezegde
1. Doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets?
2. Wat + pv + onderwerp + werkwoorden?
3. Noteer: pv + [nw-deel] + overige werkwoorden



Slide 7 - Slide

Klassikaal
1. Mijn zelfgebakken roombotercake was een mislukking geworden.
2. Blijf jij altijd geduldig in zo’n lange rij bij de kassa?
3. Al vanaf zijn kleutertijd wil Jort verpleger worden.

Slide 8 - Slide

Aan de slag
Online Grammatica
3) Naamwoordelijk gezegde

Opdracht 6b en 7a, 8a
timer
10:00

Slide 9 - Slide

Formuleren
Ik kan synoniemen en verwijswoorden gebruiken om te variëren in woordgebruik.

blz 236

Slide 10 - Slide

Variatie in woordgebruik
Synoniemen: asiel/dierenopvang
Woorden met dezelfde betekenis

Ongeveer: hondjes - viervoeters - beestjes

Verwijswoorden: die, dat hij, hem, het, zij, ze haar, hen, hun, er, daar....

Laat het herhaalde woord zoveel mogelijk weg

Slide 11 - Slide

Aan de slag
Online Formuleren
2) Variatie in woordgebruik

Opdracht: 4a, 5a, 7a
timer
15:00

Slide 12 - Slide

Grammatica 
4) Aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 13 - Slide

Je leert aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen.

Slide 14 - Slide

Aanwijzend en vragend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze jongen, dat varken, die jurk.
- Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:
deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan.
De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten; dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.
Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs), zijn geen aanwijzend voornaamwoord.

Slide 15 - Slide

Aanwijzend en vragend voornaamwoord
Vragende voornaamwoorden:
Er zijn er vier: wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.


Let op: de woorden wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord: Dat meisje op wie jij verliefd bent, woont bij mij in de straat. Alles wat hij aanraakte, veranderde in goud.

Slide 16 - Slide

Aan de slag
Aanwijzend en vragend voornaamwoord

blz. 213

Maken opdracht: 1, 2, 3, 4


Vragende voornaamwoorden:
Er zijn er vier: wie, wat, welk(e), wat voor (een). (wie/wat)
- Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:
deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde. (die/dat)

Slide 17 - Slide

Huiswerk
blz 212 
aanwijzend en vragend voornaamwoord opdracht 1, 2, 3, 4

Slide 18 - Slide