2 th - les 10+11 Samenvatten en oefentoets

2 th - les 10 Samenvatten en oefentoets
1 / 18
next
Slide 1: Slide
MentorlesMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

2 th - les 10 Samenvatten en oefentoets

Slide 1 - Slide

Welkom - 2 havo

Slide 2 - Slide

Terugblik les 9
Aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 3 - Slide

Doelen
Lezen in een boek 
Iedereen krijgt klappen

Herhalen/samenvatten
Tekstverbanden en signaalwoorden
Aanwijzend en vragend voornaamwoord
Naamwoordelijk gezegde
Variatie in woordgebruik
Leestekens





Slide 4 - Slide

Lezen
timer
15:00

Slide 5 - Slide

Huiswerk controle + nakijken
blz 212 
aanwijzend en vragend voornaamwoord opdracht 1, 2, 3, 4

Slide 6 - Slide

Samenvatten
Pak een schrift

Slide 7 - Slide

Tekstverbanden/signaalwoorden
chronologisch verband = tijdsvolgorde (daarna, nu, ooit)
concluderend verband = conclusie (dat houdt in, dus)
opsommend verband = achter elkaar (bovendien, ten slotte)
tegenstellend verband = tegenovergesteld (daarentegen)
toelichtend verband = extra informatie (neem nou, zo)

En nog meer..... zie blz 10

Slide 8 - Slide

Aanwijzend en vragend voornaamwoord
blz. 213
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze jongen, dat varken, die jurk.
- Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:
deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan.
De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten; dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.
Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs), zijn geen aanwijzend voornaamwoord.

Slide 9 - Slide

Aanwijzend en vragend voornaamwoord
Vragende voornaamwoorden:
Er zijn er vier: wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.


Let op: de woorden wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord: Dat meisje op wie jij verliefd bent, woont bij mij in de straat. Alles wat hij aanraakte, veranderde in goud.

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin
koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken, voorkomen
naamwoordelijk deel: [eigenschap]

Slide 11 - Slide

Stappen
Naamwoordelijk gezegde
1. Doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets?
2. Wat + pv + onderwerp + werkwoorden?
3. Noteer: pv + [nw-deel] + overige werkwoorden



Slide 12 - Slide

Formuleren
Ik kan synoniemen en verwijswoorden gebruiken om te variëren in woordgebruik.

blz 236

Slide 13 - Slide

Variatie in woordgebruik
Synoniemen: asiel/dierenopvang
Woorden met dezelfde betekenis

Ongeveer: hondjes - viervoeters - beestjes

Verwijswoorden: die, dat hij, hem, het, zij, ze haar, hen, hun, er, daar....

Laat het herhaalde woord zoveel mogelijk weg

Slide 14 - Slide

Leestekens blz 250
punt:
na een zelfstandige, mededelende zin:
– In de lente helpen vrijwilligers padden de autoweg over te steken.


Slide 15 - Slide

Leestekens
komma:
wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
tussen twee persoonsvormen:
– Wie voor het eerst een pad optilt, vindt dat wel een beetje eng.
voor voegwoorden zoals maar, omdat, terwijl, want, zodat:
– Padden komen ’s avonds in beweging, omdat ze dan betere overlevingskansen

Zet (in het algemeen) geen komma voor en en of.
voor (en na) een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan:
– De pad eet vooral insecten, die hij vangt met zijn tong.
tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en):
– Vrijwilligers hebben dit voorjaar al meer dan vijfhonderd padden, kikkers en salamanders geholpen bij het oversteken van gevaarlijke wegen.


Slide 16 - Slide

Leestekens
dubbele punt:
voor een aangekondigde opsomming:
– Koudbloedige dieren zijn: amfibieën, reptielen, vissen en geleedpotigen. De pad behoort tot de amfibieën.
voor de directe rede of een citaat. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’:
– De persvoorlichting van de Dierenbescherming zegt: ‘We moeten ervoor zorgen dat de padden de overkant halen.’
als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel:
– Tijdens de paddentrek hebben de mannetjes het goed bekeken: ze klimmen op de rug van een vrouwtje en laten zich zo vervoeren.
Je kunt de dubbele punt in dit geval ook vervangen door een komma + want:
– Tijdens de paddentrek hebben de mannetjes het goed bekeken, want ze klimmen op de rug van een vrouwtje en laten zich zo vervoeren.


Slide 17 - Slide

Leestekens
aanhalingstekens
bij de directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens:
– Jeroen helpt al vijf jaar bij de paddentrek. Hij zegt: ‘Ik kan niet rustig thuis op de bank zitten, terwijl ik weet dat er padden worden overreden.’
– ‘Elke avond ga ik met de andere vrijwilligers aan de slag’, vertelt Jeroen.
Als een citaat wordt onderbroken, zet je een komma achter het eerste deel (voor de aanhalingstekens):
– ‘Dat de eitjes uitkomen is niet alleen in het belang van de padden,’ vertelt Silos, ‘want eieren zijn ook voedzaam voor andere dieren.’
Let op: bij de indirecte rede (je geeft dan iemands woorden niet letterlijk weer) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens:
– Silos vertelt dat in een paar nachten honderden tot duizenden padden op weg gaan naar hun voortplantingsplaats.
– Jeroen vraagt zich af waarom er niet meer paddentunnels worden aangelegd.
als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
– Wetenschappers gebruiken vaak de term ‘bufo bufo’ als ze de gewone pad bedoelen.


Slide 18 - Slide