Herhaling grammatica klas 1 werkwoorden

Herhaling Latijn klas 1
werkwoorden
1 / 42
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Herhaling Latijn klas 1
werkwoorden

Slide 1 - Slide

Welke tijden heb je geleerd bij Latijn?

Slide 2 - Mind map

Welke vertaling hoort bij welke tijd?
plusquam-
perfectum
praesens
imperfectum
perfectum
ik loop
hij riep
1. wij zeiden
2. wij hebben gezegd
1. jij dacht
2. jij hebt gedacht
jullie leren
zij zagen
zij won
jullie waren
ik had geleerd
wij hadden geslapen

Slide 3 - Drag question

Vertaling van de tijden
praesens
imperfectum
perfectum
plusquam
perfectum
tijd
tegenwoordige tijd
onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
1. ov.t.
2. v.t.t.
v.v.t.
v.b.
vertaling
ik zie
ik zag
1. ik zag
2. ik heb gezien
ik had gezien

Slide 4 - Slide

Welke vorming hoort bij welke tijd?
praesens
imperfectum
perfectum
plusquam
perfectum
stam + uitgang
stam + ba + uitgang
pf-stam + pf-uitgang
pf-stam +era + uitgang

Slide 5 - Drag question

Indicativus praesens van esse = zijn is:

Slide 6 - Open question

Vorming van de tijden
praesens
imperfectum
perfectum
plusquamperfectum
vorming
praes.stam + uitgang
praes.stam + ba + uitgang
pf-stam + pf-uitgang
pf-stam +era+ uitgang
voorbeeld
vide-t
(hij ziet)
vide-ba-t
(hij zag)
vid-it
(1. hij zag 2. hij heeft gezien)
vid-era-t
hij had gezein
N.B. pf-stam is (1) stam + v of (2) andere stam= leren

Slide 7 - Slide

Welke vorm hoort bij welke tijd?
praesens
imperfectum
perfectum
plusquam
perfectum
vocat
vocabat
vocavit
dicis
dicebas
dixisti
veniebatis
paraverunt
videratis
terrueram
vocaverant

Slide 8 - Drag question

Werkwoord - personen
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
jullie
wij
zij
ik
hij/zij/het
jij

Slide 9 - Drag question

Uitgangen - prae.
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
geb. w.
geb. w.
inf.
tis
mus
nt
o
t
s
te
re
(e)

Slide 10 - Drag question

parcent
A
hij spaart
B
wij sparen
C
zij sparen
D
jullie sparen

Slide 11 - Quiz

servas
A
jij redt
B
hij redt
C
jullie redden
D
zij redden

Slide 12 - Quiz

Praesens :werkwoorden op -are (a-stammen):
infinitivus vocare
indicativus:voco (ontstaan uit vocao) vocas vocat
 vocamus vocatis vocant
imperativus: voca vocate

Slide 13 - Slide

praesens: werkwoorden op -e-re (medeklinkerstammen)
infinitivus   viv-e-re
indicativus    viv-o  vivis  vivit  vivimus  vivitis  vivunt
imperativus   viv-e    viv-i-te
ps: de rode letters heten tussenklinker of bindvocaal.

Slide 14 - Slide

Uitgangen - impf.
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
tis
mus
nt
m
t
s

Slide 15 - Drag question

cogitabas
A
jij denkt
B
jij dacht
C
jij hebt gedacht
D
geen van deze antwoorden

Slide 16 - Quiz

De onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) imperfectum
ik riep =         vocabam
jij =                 vocabas
hij/zij/het/er = vocabat
wij =               vocabamus
jullie =            vocabatis
zij =                vocabant
Dus: stam + ba + uitgang!

Slide 17 - Slide

De onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
Let op: 
bij werkwoorden op -ire en -ere geldt:
stam + eba + uitgang
ik hoorde = audiebam
ik leidde = ducebam
Het imperfectum van esse en posse:
 eram poteram    eras poteras    erat poterat enz.

Slide 18 - Slide

petebam
A
ik val aan
B
ik viel aan
C
wij vallen aan
D
wij vielen aan

Slide 19 - Quiz

Uitgangen - perf.
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
istis
imus
erunt
i
it
isti

Slide 20 - Drag question

Overzicht uitgangen
prae
impf
perf
plperf
1e ev
ik
-o
-(e)ba-m
-i
-era-m
2e ev
jij
-s
-(e)ba-s
-isti
-era-s
3e ev
hij/zij/het
-t
-(e)ba-t
-it
-era-t
1e mv
wij
-mus
-(e)ba-mus
-imus
-era-mus
2e mv
jullie
-tis
-(e)ba-tis
-istis
-era-tis
3e mv
zij
-nt
-(e)-ba-nt
-erunt
-era-nt

Slide 21 - Slide

temptat
A
hij probeert
B
hij probeerde
C
hij heeft geprobeert
D
geen van deze antwoorden

Slide 22 - Quiz

temptabat
A
hij probeert
B
hij probeerde
C
hij heeft geprobeerd
D
geen van deze antwoorden

Slide 23 - Quiz

temptavit
A
hij probeert
B
hij probeerde
C
hij heeft geprobeerd
D
geen van deze antwoorden

Slide 24 - Quiz

reliquunt
A
zij laten achter, verlaten
B
zij lieten achter/verlieten
C
zij hebben achtergelaten/verlaten
D
geen van deze antwoorden

Slide 25 - Quiz

nuntiavisti
A
ik bericht
B
ik berichtte
C
ik heb bericht
D
geen van deze antwoorden

Slide 26 - Quiz

Wat is de vertaling van 'nuntiavisti' dan wel?

Slide 27 - Open question

spectabatis
A
wij kijken naar
B
wij keken naar
C
jullie kijken naar
D
jullie keken naar

Slide 28 - Quiz

Welke tijd is 'desideraverunt'?
A
praesens
B
imperfectum
C
perfectum
D
geen van deze antwoorden

Slide 29 - Quiz

finivi
A
wij beëindigen
B
wij beëindigden
C
wij hebben beëindigd
D
geen van deze antwoorden

Slide 30 - Quiz

Wat is de vertaling van 'finivi' dan wel?

Slide 31 - Open question

cito
A
ik ren
B
ik rende
C
ik heb gerend
D
geen van deze antwoorden

Slide 32 - Quiz

Wat is de vertaling van 'cito' dan wel?

Slide 33 - Open question

Welke vorm hoort bij welke tijd?
praesens
imperfectum
perfectum
venis
vocavi
vidisti
timuistis
iacebam
iubet
tollebant
portavimus
ponit

Slide 34 - Drag question

Hoe maak je van de praesensstam iace- een perfectumstam?
A
iacu-
B
iacev-

Slide 35 - Quiz

Van het werkwoord dicere (mkstam) wil je perfectum maken. Wat is dan de 1e pers.ev. perf.?
A
dicivi
B
diciveram
C
dixi
D
dicui

Slide 36 - Quiz

De voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
perfectumstam
Bij werkwoorden op -are en -ire komt
meestal een -v- achter de praesensstam.
Bijv.: vocav- en audiv-
Bij werkwoorden op -ere verandert de e van de praesensstam meestal in een -u-
Bijv.: terru-

Slide 37 - Slide

De voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
 perfectumstam
Bij de werkwoorden op -ere en bij esse en posse
is de perfectumstam onregelmatig: 
ze hebben een zogenaamde stamtijd.
Bijv.: de stamtijd van trahere is trax-i, 
van esse is de stamtijd fui en van posse potui.

Slide 38 - Slide

trahunt
A
zij trekken
B
zij trokken
C
zij hebben getrokken
D
geen van deze antwoorden

Slide 39 - Quiz

potuerat
A
hij kon
B
hij had gekund
C
zij hadden gekund
D
zij hebben gekund

Slide 40 - Quiz

audiveramus
A
wij horen
B
wij hoorden
C
wij hadden gehoord
D
wij hebben gehoord

Slide 41 - Quiz

Welke stam heb je nodig voor de vorming van het plusquamperfectum
A
praesens stam
B
perfectum stam
C
imperfectum stam
D
geen stam

Slide 42 - Quiz