This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhaling
Domein Risico & Informatie
Domein Welvaart & Groei
Slide 1 - Slide
Bij een zorgverzekering kun je je eigen risico verhogen. Je betaalt dan:
A
meer premie
B
minder premie
C
evenveel premie
Slide 2 - Quiz
Kapitaal
Ondernemerschap
Arbeid
Natuur
Rente
Huur
Winst
Pacht
Loon
Slide 3 - Drag question
In welk jaar / welke jaren is de koopkracht niet gestegen? Verklaar je antwoord.
A
In alle jaren.
B
2012, 2013 en 2018
C
2012, 2016 en 2017
D
2013, 2016 en 2018
Slide 4 - Quiz
Beleggen in ...(1)... is minder risicovol dan het beleggen in ...(2)...
A
(1) aandelen, (2) obligaties
B
(1) obligaties, (2) aandelen
Slide 5 - Quiz
De AOW-uitkering is geregeld volgens het ...(1)... en het bedrijfspensioen is geregeld volgens het ...(2)...
A
(1) omslagstelsel, (2) kapitaaldekkingsstelsel
B
(1) kapitaaldekkingsstelsel, (2) omslagstelsel
Slide 6 - Quiz
Wat is het verschil tussen overdrachtsinkomen en primair inkomen?
A
Primair inkomen wordt verdiend in het bedrijfsleven en overdrachtsinkomen bij de publieke sector.
B
Primair inkomen is het inkomen dat mensen eerst ontvangen en daarna krijgen ze ook nog een overdrachtsinkomen.
C
Primair inkomen is gelijk aan het bbp en het overdrachtsinkomen is gelijk aan de som van de belastingen en sociale premies.
D
Primair inkomen wordt verdiend in het productieproces en overdrachtsinkomen zijn uitkeringen waar je niets voor hoeft te doen.
Slide 7 - Quiz
Wat is moreel wangedrag?
A
Je veroorzaakt meer schade omdat je verzekerd bent
B
De ene weet meer dan de ander (de prijs gaat omlaag)
C
Alleen de slechte risico's verzekeren zich
D
Mensen moeten verplicht een verzekering nemen
Slide 8 - Quiz
Primair inkomen - ingehouden belastingen en sociale premies + uitkeringen, subsidies en toeslagen = het ... inkomen
Slide 9 - Open question
Collectieve verzekeringen zijn ........................, particulieren verzekeringen zijn meestal .....................
Mensen die zich verzekeren zijn .......................... hiermee doen ze aan ..........................
Als de premie niet voor iedere verzekerde gelijk is doet de verzekeraar aan ..............................
risicospreiding
verplicht
risico-avers
niet verplicht
premiedifferentiatie
Slide 10 - Drag question
Wat is averechtse selectie?
A
Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst.
B
De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
C
Houdt in dat de mensen met een hoog risico zich wel verzekeren en de mensen met een laag risico niet.
D
De verzekeraar is verplicht iedereen die zich aanmeldt te verzekeren tegen dezelfde premie.
Slide 11 - Quiz
In Tilburg staan 500.000 auto's met een gemiddelde waarde van 16.000 euro. 2% wordt gestolen. De verzekeraar wil 10% winstopslag.
A
De jaarpremie 70,40 euro
B
De jaarpremie 152 euro
C
De jaarpremie is 320 euro
D
De jaarpremie is 352 euro
Slide 12 - Quiz
Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd
C
BRP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners
Slide 13 - Quiz
Bedrijf X produceert en verkoopt 2.000 fietsen tegen € 600 per fiets. Bedrijf X kocht grondstoffen en hulpstoffen in voor in totaal € 500.000. Er is geen pacht, huur en rente betaald. De 9 arbeiders bij X verdienen ieder € 60.000
De winst bedraagt ....
A
€ 1.240.000
B
€ 160.000
C
€ 1.160.000
D
€ 660.000
Slide 14 - Quiz
Wat heeft geen invloed op de vraag naar verzekeringen?
A
Kans op schade
B
Aantal verzekeraars
C
Hoogte inkomen
D
Hoogte premie
Slide 15 - Quiz
Een degressief belastingstelsel zorgt voor ... van de inkomens
A
nivellering
B
proportioneel
C
denivellering
Slide 16 - Quiz
Wat is een voorbeeld van moreel wangedrag?
A
Niet op tijd betalen van de verzekeringspremie.
B
Een scooter kopen en ermee gaan stunten.
C
Als je liegt dat je iPhone is gestolen.
D
Een auto kopen zonder WA-verzekering af te sluiten.
Slide 17 - Quiz
Een Lorenzcurve licht altijd ...(1)... van de lijn van gelijke inkomensverdeling. Hoe boller de lijn, hoe ...(2)... de inkomensverschillen.
A
(1) rechts, (2) kleiner
B
(1) rechts, (2) groter
C
(1) links, (2) kleiner
D
(1) links, (2) groter
Slide 18 - Quiz
Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen. De prijzen zijn
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen
Slide 19 - Quiz
Een AOW-uitkering behoort tot het primaire inkomen
A
Dit is juist
B
Dit is onjuist
Slide 20 - Quiz
De categoriale inkomensverdeling gaat over de verdeling van het binnenlands inkomen. De loonquote bereken je door: