B4 SP: afbreekstr/weglaatstr.


Goedemorgen allemaal!

- Neem plaats
- Start je laptop op
- Log in in LessonUp
- Open de Nederlands methode



timer
3:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Goedemorgen allemaal!

- Neem plaats
- Start je laptop op
- Log in in LessonUp
- Open de Nederlands methode



timer
3:00

Slide 1 - Slide

Afspraken

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen? BLOK 4

1. Spelling: weglatingsstreepje
2. Spelling: afbreekteken
3. Werk afmaken
 

Doel: 
Aan het einde van de les hebben we geoefend met het weglatingsstreepje en afbreekteken. 

Slide 3 - Slide

Weglatingsstreepje
Je kunt een weglatingsstreepje gebruiken in plaats van een woorddeel dat je weglaat.

Voorbeeld
kerstballen en -bomen (kerstballen en kerstbomen)
geur- en kleurloos (geurloos en kleurloos)

Slide 4 - Slide

Weglatingsstreepje
Je mag een deel van het woord alleen weglaten, als dit twee keer hetzelfde betekent.

Voorbeeld
vervoer en koeienvoer (niet: ver- en koeienvoer, want voer betekent hier twee verschillende dingen)

Slide 5 - Slide

Hoe ziet een weglatingsstreepje eruit?
A
/
B
-
C
+
D
=

Slide 6 - Quiz

Weglatingsstreepje
Gebruik het weglatingsstreepje alleen als je een deel van een woord weglaat (dus niet een heel woord).

Voorbeeld
oude en nieuwe kleren (niet: oude- en nieuwe kleren)

Slide 7 - Slide

Waar doe je het weglatingsstreepje?
A
Hij geeft autorijlessen en -cursussen.
B
Hij geeft -rijlessen en autocursussen.

Slide 8 - Quiz

Hoe is het weglatingsstreepje goed gebruikt?
A
waak- en zorgzaam
B
waakzaam en zorg-
C
waak en -zorgzaam

Slide 9 - Quiz

Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?
A
rode- en witte sokken
B
fiets- en vliegvakanties
C
oude- en jonge mensen

Slide 10 - Quiz

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
voor- en nadelen
B
voor en na-delen
C
voor en -nadelen
D
voor en nadelen

Slide 11 - Quiz

in binnenland en buitenland

Slide 12 - Open question

dameskapper en herenkapper

Slide 13 - Open question

koude dagen en warme dagen

Slide 14 - Open question

groenteafval, fruitafval en tuinafval
A
groenteafval, fruit- en tuin-
B
groente-, fruit- en tuinafval

Slide 15 - Quiz

Afbreekteken
1 Je mag afbreken tussen de delen van een samenstelling:

Voorbeeld
kenteken-plaat, was-machine, huis-deur, appel-schil, bloem-kool, boeken-kast, zomer-feesten, tafel-tennissen.

Slide 16 - Slide

Afbreekteken
2 Gebruik geen afbreekteken voor of na één letter:

Voorbeeld
over-weg (en niet: o-verweg), ali-nea (en niet: a-linea of aline-a), maf-fia (en niet: maffi-a).

Slide 17 - Slide

Afbreekteken
3 Schrijf geen apostrof voor een afbreekteken:

Voorbeeld
pony-tje (en niet: pony'-tje);
baby-tje (en niet: baby'-tje).

Slide 18 - Slide

Afbreekteken
Let op: schrijf geen extra klinker in verkleinwoorden:

Voorbeeld
vla-tje (en niet: vlaa-tje);
stro-tje (en niet: stroo-tje);
menu-tje (en niet: menuu-tje);
ski-tje (en niet: skie-tje).

Slide 19 - Slide

Hoe ziet een afbreekteken eruit?
A
-
B
/
C
\
D
|

Slide 20 - Quiz

Waar staat het afbreekteken op de juiste plek bij 'statafel'?

A
stata-fel
B
sta-tafel
C
stat-afel
D
stata-fel

Slide 21 - Quiz

Waar staat het afbreekteken op de juiste plek bij 'pianootje'?

A
pi-anootje
B
piano-tje
C
pianoo-tje
D
pia-nootje

Slide 22 - Quiz

Staat het afbreekteken op de juiste plaats?

ogen - blik
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Plaats in dit woord een afbreekteken op de goede plek.
huisdeur

Slide 24 - Open question

Gebruik het afbreekteken bij :
anoniem

Slide 25 - Open question

Aan de slag
Blok 4: spelling afmaken
Blok 4: zelftoets

Slide 26 - Slide