vocabulaire LS Unité 2 2H

NPO mercredi 20 janvier, 2e classe 
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Nous allons nous préparer pour le test de lundi prochain!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

NPO mercredi 20 janvier, 2e classe 
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Nous allons nous préparer pour le test de lundi prochain!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoe zeg je in het Frans
de scheidsrechter
A
l'arbitre
B
l'équipe
C
le stade
D
les études

Slide 3 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans
onze trainer
A
votre entraineur
B
vos entraineur
C
notre entraineur
D
nos entraineur

Slide 4 - Quiz

Welk van de volgende woorden is GEEN muziekinstrument?
A
la flute
B
la guitare
C
la batterie
D
la planche

Slide 5 - Quiz

Welke van de volgende woorden is een lichaamsdeel?
A
le coude
B
l'exposé
C
l'erreur
D
le casque

Slide 6 - Quiz

Wat betekent in het Nederlands
j'ai appris

Slide 7 - Open question

Wat betekent in het Nederlands
L'ado ?

Slide 8 - Open question

typ een woord uit de apprendres in het Frans, dat iets met koken te maken heeft

Slide 9 - Mind map

geef een Frans woord uit de apprendres, dat met voetbal te maken heeft

Slide 10 - Mind map

hoe zeg je in het Frans
mijn passie is muziek spelen
A
mon passion est jouer de la musique
B
ma passion a jouer de la musique
C
ma passion est jouer de la musique
D
ma passion est bricoler

Slide 11 - Quiz

Waar of niet waar?
Il est une heure moins le quart =
het is kwart voor 2
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

waar of niet waar?
Mijn helm ziet er stom uit =
Mon casque a l'air stupide
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

l'avenir

la victoire
l'heure
la balade
het uur
de toekomst
de tocht
de overwinning

Slide 14 - Drag question

Hoe zeg je in het Frans:
De ervaring is onvergetelijk
A
l'expérience est inoubliable
B
l'expérience est folle
C
l'adversaire est inoubliable
D
les loisirs sont intensifs

Slide 15 - Quiz

Welk woord kun je niet met een bal doen?
A
lancer
B
perdre
C
attraper
D
raconter

Slide 16 - Quiz

Het werkwoord POUVOIR betekent willen of mogen
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Geef een vorm van het werkwoord pouvoir in de présent

Slide 18 - Mind map

le verbe POUVOIR

Slide 19 - Slide

Hoe zit het met het vertrouwen in jezelf voor de toets?
ik ben goed voorbereid voor de toets
ga ik nog even goed leren
heb ik een paar woordjes onthouden
moet ik nog heeel goed leren
haal ik een 1 voor de toets

Slide 20 - Poll

Hoe zeg je in het Frans
Wij kunnen?

Slide 21 - Open question