1F 31 octobre semaine 44

Préparation
Log in op lessonup.app                                 

Sur la table
-chromebook
-cahier d'activités A
-stylo
-weekplanner
timer
2:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Préparation
Log in op lessonup.app                                 

Sur la table
-chromebook
-cahier d'activités A
-stylo
-weekplanner
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Buts de la semaine 44
Blok G en H
  • ik kan vertellen over mezelf en mijn familie
  • ik weet hoe ik zinnen kan maken met de phrases-clés
  • ik kan het werkwoord AVOIR (hebben) gebruiken

Slide 2 - Slide

Bonjour & bienvenue

Slide 3 - Slide

Le programme

- Activité sur Halloween
- Apprendre les phrases de G
- Apprendre / explication / jouer un jeu

1: Je gaat de link openen om een Halloweenspel te spelen.
2: Je schrijft 2 keer in je schrift de zinnen van bron G over.
3: Je gaat oefenen met woorden of zinnen of getallen of grammatica --> in je boek/online/in LessonUp/Quizlet of kies een spel in de klas

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

le message
le truc
de rien
voilà
alors
peut-être
quelque chose
beau
mooi
est
misschien
de boodschap
êtes
het ding
est
est

Slide 6 - Drag question

La famille:
la mère
de moeder
de neef
de oom
de grootmoeder
de vader
de nicht
la cousine
le cousin
l'oncle
le père
la grand-mère

Slide 7 - Drag question

Nieuw werkwoord AVOIR
AVOIR = HEBBEN

Slide 8 - Slide

ik, jij, hij, zij enz
Eerst herhalen we nog even de persoonlijke voornaamwoorden

Slide 9 - Slide

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
Les pronoms personnels / persoonlijkvoornaamwoorden.
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On

Slide 10 - Drag question

Avoir = hebben
Bekijk het filmpje bij 31a

Slide 11 - Slide

0

Slide 12 - Video

Hoe vertaal je "zij heeft" in het Frans ?
A
elles ont
B
elle a
C
vous avez
D
tu as

Slide 13 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 14 - Drag question

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 15 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 16 - Quiz

Hoe vertaal je "jullie hebben" in het Frans ?
A
vous avons
B
nous avons
C
vous avez
D
ils ont

Slide 17 - Quiz

Hoe vertaal je "ik heb" in het Frans ?
A
ils ont
B
j'ai
C
vous avez
D
tu as

Slide 18 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 19 - Quiz

Hoe vertaal je "hij heeft" in het Frans ?
A
ils ont
B
il a
C
vous avez
D
tu as

Slide 20 - Quiz

Devoirs
Maak blok H online
Opdracht 32 en 33 in je boek maken!

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video