Zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en lidwoorden.

Zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en lidwoorden.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 6

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en lidwoorden.

Slide 1 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

aardrijkskundige namen / plaatsnamen

Slide 2 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD




Mensen
docent, meisje, secretaresse, voetballer, bouwvakker, schoonheidsspecialist, bakker...
Dieren
Ezel, lieveheersbeestje, slang, tor, hond, muis, oxelot...
Planten/natuurverschijnselen
Zonnebloem, orkaan, regenbui, zonneschijn, eik, beukenboom...
Dingen/gevoel
Tafel, schrift, fiets, kaasschaaf, geluk, liefde, haat, honger...
(Eigen) namen
Robin, Karel, Mees, Praxis, Amsterdam, Eiffeltoren, Jansen...

Slide 3 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- bij een zelfstandig naamwoord kun je vaak een lidwoord ervoor zetten. 


(de klas, een boek, het paard)


(Nederland, Piet, wolken, gras)

Slide 4 - Slide

Wat is in deze zin het zelfstandig naamwoord?
"De zon scheen vandaag de hele dag".

A
vandaag
B
zon
C
scheen
D
de

Slide 5 - Quiz

LIDWOORD

Er zijn drie lidwoorden:

- de

- het 

- een 

Slide 6 - Slide

Lidwoorden

Slide 7 - Mind map

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 8 - Slide

voorbeelden 
Een grijze auto.
De laptop is nieuw.
Het groene gras groeit hard.
Wat een fantastisch compliment.

Slide 9 - Slide

Wat is in deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
"Wat een lieve hond is dit."
A
hond
B
dit
C
lieve
D
een

Slide 10 - Quiz

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 11 - Quiz

Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar school.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 12 - Quiz

Welke woordsoort is "het" in deze zin?

Het kindje is heel moe.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 13 - Quiz

Jullie kennen nu deze woordsoorten:
werkwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en lidwoorden.

Slide 14 - Slide