Toetweek Révision chapitre 6

Oefenen
H6 + extra grammatica
1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefenen
H6 + extra grammatica

Slide 1 - Slide

Werkwoorden toetsweek
Leer alle werkwoorden in de présent, passé-composé en imparfait
1. Werkwoord prendre: nemen
2. Regelmatige werkwoorden: -er, -ir, -re

Zie werkwoorden overzicht voor compleet overzicht

Slide 2 - Slide

Prendre (nemen)
Présent
Passé composé
Je
Prends
'ai pris
Tu
Prends
As pris
Il/elle/on
Prend
A pris
Nous
Prenons
Avons pris
Vous
Prenez
Avez pris
Ils/elles
Prennent
Ont pris

Slide 3 - Slide

Prendre imparfait
je prenais; ik nam
tu prenais
il/elle/on prenait
nous prenions
vous preniez
ils/elles prenaient

Slide 4 - Slide

Je prends 
Elles prennent 
On a pris 
Vous prenez
Tu as pris 
We hebben genomen
Ik neem
Jij hebt genomen
Zij nemen
U neemt

Slide 5 - Drag question

Zoek de goede Franse & Nederlandse zinnen bij elkaar. 
Je suis allé
J'ai pris
J'ai été
J'ai eu
Ik ben gegaan
Ik heb genomen
Ik heb gehad
Ik ben geweest

Slide 6 - Drag question

zoek de juiste vertalingen bij elkaar
nous avons mangé
vous avez parlé
j'ai regardé
ils ont habité
we hebben gegeten
jullie hebben gepraat
ik heb gekeken
ze hebben gewoond

Slide 7 - Drag question

Vertaal:
Ik eet
Ik heb gegeten
Ik at

Slide 8 - Open question

Vertaal:
wij kijken
wij hebben gekeken
wij keken

Slide 9 - Open question

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'finir' met het onderwerp
finis
finis
finit
finissons
finissez
finissent

Slide 10 - Drag question

Sleep het Franse werkwoord naar de juiste vertaling
nemen
leren
begrijpen
comprendre
apprendre
prendre

Slide 11 - Drag question

je finis
tu finis
il finit
elle finit
ik stop
jij stopt
hij stopt
zij stopt

Slide 12 - Drag question

le travail
le gâteau
le quartier
sauf
seulement
découvrir
partir
le désert
behalve
het gebak
het werk
de wijk
slechts
de woestijn
ontdekken
vertrekken

Slide 13 - Drag question

français
néerlandais
ne .... pas
ne .... plus
ne .... jamais
ne .... rien
ne .... personne
La négation - Apprendre 5 
niet ... meer
niets
niemand
niet / geen
nooit

Slide 14 - Drag question

........ garçons sont ici ?
Tu cherches ................... copine ?
.................... filles sont dans la classe ?
Tu cherches .......... monsieur ?
quel
quelle
quels
quelles

Slide 15 - Drag question

tussen
hier
de wijk
de plek
l'endroit
le quartier
entre
ici

Slide 16 - Drag question

Hoe
Hoeveel
Wanneer
Waar
Waarom
Wat
Wie
Qu'est-ce que
Quand
Qui
Combien
Pourquoi
Comment

Slide 17 - Drag question

être
Je suis
Tu es
Il est
Nous sommes
Vous êtes
Ils sont
jij bent
Jullie zijn
hij is
ik ben
zij zijn
wij zijn

Slide 18 - Drag question

Vous .... à la gare?
A
allons
B
vont
C
va
D
allez

Slide 19 - Quiz

tu (danser) zet in de passé composé

Slide 20 - Open question

nous (danser)(zet in de passé composé)

Slide 21 - Open question

Wat is de passé composé van:
je mange

Slide 22 - Open question

Vous allez regarder
A
U gaat kijken
B
Wij gaan kijken
C
Zij gaan kijken
D
Men gaat kijken

Slide 23 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. elle n'a jamais regardé
B. ils n'ont pas mangé
C. ce n'est pas facile
D.  vous n'avez pas compris
E. tu n'as pas mangé
F. je ne mange jamais
1.  Ik eet nooit
2.  jij hebt niet gegeten
3.  Zij hebben niet gegeten
4. Het is  niet makkelijk
5.  Heeft u niet begrepen?
6.  Zij heeft nooit gekeken

Slide 24 - Drag question

Slide 25 - Link

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

ne ... rien
ne ... plus
ne ... jamais
ne ... pas encore
ne ... personne
nog niet
niet meer
niets
nooit
niemand

Slide 28 - Drag question

Wat zijn de uitgangen in de passé composé?
-er        j'ai parl

-ir         j'ai grand

-re        j'ai perd
i
é
u

Slide 29 - Drag question

PRÉSENT
Werkwoorden op -er
Werkwoorden op -ir
Werkwoorden op -re
Uitgangen:
-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
Uitgangen:
-s, -s, ..., -ons, -ez, -ent
Uitgangen: 
-is, -is, -it, -issons, -issez, -issent

Slide 30 - Drag question

Welke uitgangen horen bij welke groep werkwoorden?
-ER
-IR
timer
1:00
-ER
-IR
-e
-es
-e
-ons
-ez
-ent
-is
-is
-it
-issons
-issez
-issent

Slide 31 - Drag question

avoir
=
 hebben
Sleep de juiste vorm van avoir naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
as
avez
a
ai
ont
avons

Slide 32 - Drag question

Regelmatige werkwoorden 
op IR
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
ISSONS
ISSEZ
ISSENT
IT
IS

Slide 33 - Drag question

Werkwoorden op -er. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
habitez
regardons
détestent
joue
danses

Slide 34 - Drag question

Toetsvraag être: vervoeg
ik was; wij zijn geweest; ik ben; jullie waren

Slide 35 - Open question

Toetsvraag Avoir: vervoeg
jij had, wij hebben gehad, jij hebt gehad, zij had, jullie hebben

Slide 36 - Open question

Vervoeg de regelmatige ww op -ir,-er,-re
Il (apprendre, présent)
Elle (arriver, imparfait)
Nous (grandir, passé-composé)

Slide 37 - Open question

Vertel in het Frans: Wat heb je dit weekend gedaan, met wie?
Wat ga je zondag doen? dimanche je vais.....
Op welke dag ga je naar de bioscoop en hoelaat?

Slide 38 - Open question