This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhalen
Slide 1 - Slide
Welk tijdvakken hebben we dit jaar behandeld?
A
Tijdvak 1 tot en met 3
B
Tijdvak 1 tot en met 4
C
Tijdvak 1 tot en met 6
D
Tijdvak 1 tot en met 5
Slide 2 - Quiz
Welke tijdvakken ga je volgend jaar behandelen?
A
Tijdvak 5 tot en met 8
B
Tijdvak 5 tot en met 7
C
Tijdvak 5 tot en met 9
D
Tijdvak 5 en 6
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Slide
Hoe wordt de tijd van de jagers en boeren ook wel genoemd?
A
Oudheid
B
Middeleeuwen
C
Prehistorie
Slide 5 - Quiz
Jagers en verzamelaars
A
Trokken rond
B
Bleven op een plek wonen
Slide 6 - Quiz
Bij de jagers en verzamelaars:
A
Gingen de vrouwen op jacht
B
Gebruikten ze alles van het dier
C
Leefden ze in kleine groepen
D
Konden ze schrijven
Slide 7 - Quiz
Hoe noemen we de ingrijpende overgang van jagers naar boeren?
A
De boerenrevolutie
B
De prehistorie
C
De verandering
D
de landbouwrevolutie
Slide 8 - Quiz
Jagers werden boeren. Wat was de grootste verandering voor de jagers die boeren werden.
A
Ze joegen nooit meer op wilde dieren
B
Ze verzamelden eten in de natuur
C
Ze gingen op een vaste plek wonen
D
Ze hielpen elkaar om eten te krijgen
Slide 9 - Quiz
Waarmee eindigde de tijd van jagers en boeren?
A
Het ontstaan van het schrift
B
De uitvinding van de landbouw
C
Het ontstaan van de eerste steden
D
Het maken van potten
Slide 10 - Quiz
Wie konden er in het oude Egypte schrijven?
A
De farao's
B
De ambtenaren
C
De boeren
D
De priesters
Slide 11 - Quiz
Wat voor soort samenleving was het oude Egypte?
A
Een landbouwsamenleving
B
Een irrigatie samenleving
C
Een landbouwstedelijke samenleving
D
Een moderne samenleving
Slide 12 - Quiz
Hoe ontstonden ambachten in het oude Egypte?
A
Mensen vonden het leuk om wat anders te gaan doen en zo ontstonden de ambachten
B
Er waren genoeg boeren dus kon men andere dingen gaan doen dan werken in de landbouw. Zo ontstonden er ambachten
C
Men verveelde zich wanneer de Nijl overstroomde en gingen een ambacht beoefenen
D
De bevolking groeide zo hard dat er veel spullen gemaakt moesten worden. Zo ontstonden er ambachten
Slide 13 - Quiz
Wie staan onderaan de sociale piramide in het oude Egypte?
A
Edelen, hoge ambtenaren en priesters
B
Farao en zijn familie
C
Boeren en slaven
D
Ambachtslieden, handelaren, lage ambtenaren
Slide 14 - Quiz
Was het geloof van de Grieken en de Egyptenaren monotheïstisch of polytheïstisch?
A
monotheïstisch
B
polytheïstisch
Slide 15 - Quiz
Wat was de reden voor de Grieken om kolonies te stichtten buiten Griekenland?
A
De hoge priester had een visie gekregen van de oppergod Zeus. Ze kregen de opdracht om heel het Middellandse zeegebied te veroveren.
B
Door het verliezen van een wedstrijd werden sommige mensen verbannen, deze mensen vertrokken op hun beurt naar een ander gebied. Op deze manier ontstonden er kolonies
C
Door het ruwe landschap van Griekenland kon er niet genoeg aan landbouw worden gedaan en ontstond er een voedseltekort. Kolonies waren hier de oplossing voor.
D
Door de constante onderlinge oorlogen was het nooit zeker of de stadstaat zou blijven bestaan. Door kolonies te stichten, hadden ze een plek om naartoe te vluchten.
Slide 16 - Quiz
Wie mochten er stemmen in de Griekse democratie?
A
Iedere Atheense burger die wapenuitrusting kan betalen
B
Iedere volwassen man
C
Iedere Atheense mannelijk burger
D
Iedere Atheense volwassen mannelijke burger
Slide 17 - Quiz
De stelling luidt: Griekse filosofen, waaronder Ptolemaeus, beweerde dat de aarde het middelpunt was van het heelal. De zon en andere planeten draaide om de aarde
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quiz
Wat is een andere naam voor de Grieks-Romeinse cultuur?
A
De antieke cultuur
B
De klassieke cultuur
C
Imperium Romanum
D
Pax Romana
Slide 19 - Quiz
Waarom wilden veel Germanen in het Romeinse leger?
A
Om Romeinse burgerrechten te krijgen
B
Om in het Romeinse Rijk te mogen wonen
C
Om geen belasting te hoeven betalen
D
Om bij de Romeinse elite te horen
Slide 20 - Quiz
Welke Romeinse keizer zorgde voor godsdienstvrijheid in het Romeinse rijk?
A
Keizer Augustus
B
Keizer Nero
C
Keizer Constantijn
D
Keizer Theodosius
Slide 21 - Quiz
Waarom organiseerden de Romeinse autoriteiten brood en spelen?
A
Om het volk te laten genieten
B
Om het volk rustig te houden en zelf populair te worden
C
Om de Romeinse economie te stimuleren
D
Om de Romeinse burgers gelukkiger te maken
Slide 22 - Quiz
Welke gebeurtenis wordt gezien als het einde van de oudheid en het begin van de middeleeuwen?
A
De Germaanse volksverhuizingen in Europa.
B
De ondergang van het West-Romeinse Rijk.
C
De ondergang van het Oost-Romeinse Rijk.
D
Het begin van de regeerperiode van Karel de Grote.
Slide 23 - Quiz
Wat was het leenstelsel/feodalisme?
A
Een stelsel waarbij een leenheer land uitleende aan horigen
B
Een stelsel waarbij de koning zijn land onder de geestelijkheid verdeelde
C
Een stelsel waarbij een leenman zijn land aan een leenheer uitleende
D
Een stelsel waarbij de koning zijn land uitleende aan zijn ridders en leenmannen
Slide 24 - Quiz
Kan een ridder ook een leenman zijn?
A
Ja
B
Nee
Slide 25 - Quiz
Wat hoort niet bij het hofstelsel?
Bij het hofstelsel.....
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd
Slide 26 - Quiz
In de vroege middeleeuwen was er een driestandenmaatschappij. Zet de lagen op volgorde van hoog naar laag
A
Adel, geestelijken en boeren
B
Geestelijken, adel, boeren en burgerij
C
Adel, boeren en geestelijken
D
Geestelijken, adel en boeren
Slide 27 - Quiz
De islam is....
A
Monotheistisch
B
Polytheistisch
Slide 28 - Quiz
Wat is niet waar over de Arabieren:
A
De Arabieren waren erg tolerant tegenover andere volken en culturen
B
De Arabieren zorgden door veel veroveringen voor de verspreiding van de islam.
C
De Arabieren overwonnen het Frankische Rijk.
D
De Arabieren hadden een hoog ontwikkelde cultuur (kunst, wetenschap en geneeskunde)
Slide 29 - Quiz
Wat was de belangrijkste reden voor de opleving van de geldeconomie in de late middeleeuwen?
A
Hanzesteden gingen munten gebruiken
B
Er kwam meer langeafstandshandel
C
Geen vaste prijzen en munten bij de ruilhandel
D
Koningen stimuleerden het slaan van munten
Slide 30 - Quiz
De gilde controleert de kwaliteit en de prijs van de producten die de gildeleden maken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quiz
Een stad kon stadsrechten krijgen. Wat is GEEN stadsrecht?