sPELLING HOOFDSTUK 2

Spelling werkwoorden/ leestekens en hoofdletters
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Spelling werkwoorden/ leestekens en hoofdletters

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

This item has no instructions

Spelling werkwoord
Hij .................... iedere dag 10 kilometer
A
loopdt
B
lopt
C
loopt
D
loopd

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Leestekens
Leestekens die nodig zijn om de tekst goed te kunnen lezen;
  • Hoofdletter
  • Punt
  • Vraagteken
  • Uitroepteken
  • Komma
  • Dubbele punt
  • Aanhalingsteken

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Tekst
hallo allemaal welkom bij het onderdeel taalverzorging hoofdletters en leestekens je leert wanneer je een hoofdletter moet plaatsen en wanneer je leestekens moet gebruiken zoals je ziet mist dit hele stuk hoofdletters en punten wat vind jij daarvan leest het makkelijk of leest het juist moeilijk leestekens en hoofdletters zijn er voor om teksten makkelijker te kunnen lezen dus hoe het hier staat is natuurlijk helemaal fout maar hoe moet het dan wel wanneer plaats je een hoofdletter

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
  • Je kunt de leestekens en hoofdletters correct gebruiken 
  • Je kent de regels wanneer je een komma gebruikt; tussen twee ww, voor; omdat/want/maar/nadat, als je een rustpauze hebt.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

IEMAND ZEGT: 

 'wacht niet schieten'


Zonder leestekens weet je niet wat 
met deze zin bedoeld wordt!

Slide 7 - Slide

Stel je voor.
Je bent militair. Je commandant geeft opdracht. Het is lawaaierig. Je hoort het niet goed, maar je vangt op:
'wacht niet schieten'.
Wat doe je?
In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
Alle hoofdletters en leestekens staan goed.
B
Niet alle hoofdletters/leestekens staan goed.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
Roger vraagt aan Janneke of ze ook kan hardlopen op die hoge hakken.
B
Roger vraagt aan Janneke: 'Of ze ook kan hardlopen op die hoge hakken.'
C
Roger vraagt aan Janneke: 'Kan jij ook hardlopen op die hoge hakken?
D
Roger vraagt aan Janneke: 'Kan jij ook hardlopen op die hoge hakken?'

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Opdrachten maken
Spelling
Maak opdrachten op blz 116 t/m 118 Spelling Lees  de leertekst eerst.
Tijd?
Eerder klaar?
Maak de overige opdrachten af van de hoofdstukken 1.5, 2.5, 1.7 en 2.7. en 2.8
timer
6:00

Slide 10 - Slide

This item has no instructions