H3.1 indeling van stoffen

H 3.1
Indeling van stoffen
1 / 40
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H 3.1
Indeling van stoffen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Drie soorten stoffen op basis van elektrisch geleidingsvermogen:

  1. Metalen
  2. Moleculaire stoffen
  3. Zouten


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Stoffen kan je ook indelen op basis van elektrisch geleidingsvermogen (stofeigenschap)

Twee voorwaarden:
  • De stof moet bestaan uit geladen deeltjes en
  • De geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Metalen
Geleiden stroom in zowel vloeibare als vaste fase
Voorbeelden:
IJzer: Fe (s)
Koper: Cu (s)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Moleculaire stoffen
Geleiden geen stroom omdat het geen geladen deeltjes zijn. In het molecuul komen geen metalen voor.

Voorbeelden:
  • Kaarsvet: C18H36O2 (s)
  • Water: H2O (l)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Zouten
Voorbeeld: Zinkchloride (ZnCl2)
Het molecuul is opgebouwd uit metaal- en niet metaal atomen.

Geleiden in vaste toestand geen stroom, in vloeibare toestand wel

Zouten bestaan dus uit geladen deeltjes, maar die kunnen niet altijd vrij bewegen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Indeling van stoffen
Geef voor elke stof aan tot welke groep ze behoren door ze naar de juiste plek te slepen.
Metaal
Zout
Moleculaire stof
Kwik
C6H12O6
NaCl
NH3
CO2
ZnS
Wolfraam
KI

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Geleidt het wel of geen stroom:
Puur water
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Geleidt het wel of geen stroom:
Kraanwater
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Geleidt het wel of geen stroom:
Gesmolten suiker
suiker = C12H22O11
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Geleidt het wel of geen stroom:
Vast suiker
suiker = C12H22O11
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Geleidt het wel of geen stroom:
Opgeloste NaCl in water
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Geleidt het wel of geen stroom:
Vast NaCl
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Geleidt het wel of geen stroom:
Gesmolten NaCl
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welke stelling is waar?
A
Metalen geleiden alleen gesmolten de stroom
B
Metalen geleiden alleen in vaste vorm de stroom
C
Metalen geleiden altijd de stroom
D
Metalen geleiden helemaal geen stroom

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heten de geladen deeltjes die in een zout aanwezig zijn, maar niet in een moleculaire stof
A
pionnen
B
elektronen & protonen
C
neutronen
D
ionen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Verschillende atoommodellen
Dalton

Slide 17 - Slide

Het atoommodel van Dalton:
Een atoom is een solide bol.

Het atoommodel van Thomson:
Het atoom is een positieve solide bol, met negatieve lading aan de buitenkant.

Het atoommodel van Rutherford:
Het atoom heeft een positieve kern, en daarom heen zitten kleinere negatieve deeltjes, deze werden elektronen genoemd. (Krentenbol model)

Het atoommodel van Bohr:
Het atoommodel heeft een positieve kern, daarom heen in bepaalde banen zitten de elektronen. Deze elektronen hebben hun eigen baan, schillen genoemd.
Atoommodel

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Atoombouw: kern
  • Protonen (+ lading) en Neutronen (0 lading)
  • aantal protonen + neutronen = massa getal
  • we meten de massa in de atomaire massaeenheid u
     (1,66 . 10-27kg=1,0u)

uitzondering: waterstof (H)
Heeft 1 proton in de kern  (heeft geen neutronen nodig)


Slide 19 - Slide

This item has no instructions

  • Atoomnummer = aantal protonen
  • Aantal protonen = aantal elektronen ("Normale" atomen zijn elektrisch neutraal)
  • Massagetal = aantal protonen + neutronen in de kern
    massagetal =  gemiddelde van alle atomen van één soort. Er zijn atoomsoorten die Isotopen hebben, deze wijken alleen qua massa af van hun "gewone" broertje.  (b.v.: koolstof = 12,01 u (C-12 komt veel meer voor, dan C-13 en C14) 
atomen en periodieksysteem

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

atoomsoort
C-12
C-13
C-14
atoomnummer
6
6
6
aantal protonen
6
6
6
aantal elektronen
6
6
6
aantal neutronen
6
7
8
massagetal
12
13
14
Massagetal en Isotopen:
Isotopen: hebben meer of minder neutronen dan de standaard. 
Dit maakt isotopen  instabiel -->  radioactief.

Radioactief C-14 wordt gebruikt bij bepaling leeftijd van fossielen

Slide 21 - Slide

Sommige atomen hebben hetzelfde aantal protonen (zelfde atoomsoort) in de kern, maar kunnen een ander aantal neutronen hebben. Dit noem je isotopen.

Isotopen, zijn atoomvarianten van de atoomsoort. Die van koolstof zijn:
C-12, C-13 en C-14
huiswerk

paragraag 3.1 maken 1 tm 12

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Moleculaire stoffen bestaan uit moleculen.
Waaruit zijn moleculen opgebouwd?
A
Ionen
B
Atomen

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor
soort stof
is dit?
A
Zout
B
Metaal
C
Moleculaire stof

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Waarom is in het ionrooster het chloride ion groter weergegeven dan het natriumion?
A
Het chloride ion is belangrijker.
B
Het chloride ion lost het eerste op.
C
Beide ionen zijn eigenlijk even groot, verschil is zo duidelijker.
D
Het chloride ion heeft meer elektronen.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Welke stof is een voorbeeld van een element?
A
CUSO4
B
NaCl
C
D

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
Alcohol
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
IJzeroxide
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
Natriumfluoride
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
zwavel-di-oxide
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat is CO?
En is CO een element of een verbinding?
A
cobalt, een element
B
cobalt, een verbinding
C
koolstofmonoxide, een element
D
koolstofmonoxide, een verbinding

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een niet-metaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee niet-metalen

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Een verbinding is:
A
een atoom
B
een molecuul
C
een mengsel
D
een zuivere stof

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet een stof die verschillende soorten moleculen heeft?
A
zuivere stof
B
mengsel
C
element
D
verbinding

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Welke letter geeft een zuivere verbinding aan?
A
A
B
B
C
C

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet een verbinding tussen een metaal en een niet-metaal
A
moleculaire stof
B
ionaire stof
C
atomaire stof
D
legering

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

In dit plaatje zie je:
A
een verbinding die ontleedt in twee ontleedbare stoffen
B
een verbinding die ontleedt in 2 niet-ontleedbare stoffen
C
een mengsel dat ontleedt in 2 niet-ontleedbare stoffen
D
een mengsel dat gescheiden wordt in 2 stoffen

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet een mengsel tussen twee metalen
A
moleculaire stof
B
ionaire stof
C
atomaire stof
D
legering

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

wat is het grootste voordeel van een legering?
A
goedkoper
B
sterker
C
makkelijker te bewerken
D
duurder

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

This item has no instructions