Grammar Articles (lidwoorden)

Engels
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Engels

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  1. Youtube clip uitleg lidwoorden + opdracht.
  2. Uitleg lidwoorden.
  3. Maken opdracht: 27, 28 en 29 op blz. 26-27.
  4. Opdrachten nakijken.
  5. Quiz!

Slide 2 - Slide

Lesdoel?
Aan het einde van de les weet je welke lidwoorden er zijn en kan je ze ook toepassen. 

Slide 3 - Slide

Lidwoorden

Slide 4 - Mind map

Klinkers/medeklinkers.
Tips:                                                                                                                           1. Medeklinkers: b,c,d,f enz...                                                                          Het woord medeklinkers is langer dan klinkers.                                    2. Klinkers: a,e,i,o,u. Pausmobiel/ oei,au.   Vb: Oei zeg je als je iets onhandigs doet, bijvoorbeeld zwaaien met een bijl. Au zeg je als de bijl je raakt en het zeer doet.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Lidwoorden (articles)

  1. Welke drie lidwoorden zijn er?
  2. Wanneer gebruik je welk lidwoord?

Slide 7 - Slide

lidwoord a (een).
  • a gebruik je als een woord begint met een medeklinker (b,c,d,f,..)
      vb: a house/ a book.

  • Uitspraak: begint een woord met een medeklinker, maar    hoor je een klinkerklank, dan gebruik je an.
     vb: an hour. De 'h' wordt niet uitgesproken en je hoort 'ou'.

Slide 8 - Slide

uitleg lidwoord an.
  • an gebruik je als een woord begint met een klinker (a,e,i,o,u).
       vb: an orange/ an apartment.

  • Uitspraak: begint een woord met een klinker, maar hoor je een medeklinkerklank dan gebruik je a.
    vb: a uniform. Je hoort een 'j'.


Slide 9 - Slide

Het lidwoord (article) the.
  • The betekent 'de' of 'het'.
  • Je gebruikt het bij enkelvoud als bij meervoud.
  • vb: the houses in this street are all the same.
  • Als je specifiek een tijd aangeeft.

Slide 10 - Slide

Zelfstandig aan het werk.
  1. Maak de grammatica opdrachten 27, 28 en 29a op blz. 26-27.
  2. Ben je klaar maak dan opdracht 1,2,3 en 4 op blz. 10-11. 
  3. Heb je dat ook af? Maak dan opdracht 10 en 11 op blz. 15.
  4. Allemaal af? Oefenen met leesvaardigheid.

Slide 11 - Slide

Nakijken opdracht 27.
27a.                                                           b.
1. a uniform.                                           1. a.
2. an hour.                                               2.an
3. a one - eyed.
4 a Euro.

Slide 12 - Slide

Nakijken opdracht 28.
1. an umbrella.                                         5. a piano.
2. a desk.                                                    6. an envelope.
3. a radio.                                                   7. a university.
4. an island.                                              8. an omelette.

Slide 13 - Slide

Nakijken opdracht 29a.
1. a.
2. a.
3. the.
4. a.
5. a.
6. the.

Slide 14 - Slide

Lesdoel behaald?
Aan het einde van de les weet je welke lidwoorden er zijn en kan je ze toepassen.


Zijn er nog vragen?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wanneer gebruik je het lidwoord a?
A
Woorden die beginnen met b,c,d,f enz...
B
Woorden die beginnen met een a,e,i,o,u.
C
enkelvoud en meervoud.

Slide 17 - Quiz

Wanneer gebruik je het lidwoord an?
A
Woorden die beginnen met een b,c,d,f enz...
B
Woorden die beginnen met een a,e,i,o,u.
C
Enkelvoud en meervoud.

Slide 18 - Quiz

Welke lidwoord komt er voor het woord umbrella?
A
an umbrella
B
a umbrella

Slide 19 - Quiz

Welke lidwoord komt er voor het woord university?
A
an university
B
a university

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste lidwoord in: ...... cars in front of the hotel are all black limousine.
A
an
B
the
C
a

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste lidwoord in: Can I borrow ...... pen?
A
a
B
an
C
the

Slide 22 - Quiz