vendredi le 29 mai

Bonjour!
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Plan du cours
-grammaire I, l’adverbe inleiding

-grammaire G lezen=lire

Exercise 31,
Exercises 26
Apprendre voc A,B,E,F
Grammaire C, G
Phrases clés D

Slide 2 - Slide

conjuguer le verbe "Lire"

Slide 3 - Slide

Werkwoord LIRE - Lezen



Leer het  in deze tijden:
Présent - Passé Composé - Imparfait - Futur Simple
Présent

-s
-s
-t
-sons
-sez
-sent

LET OP: Passé Composé: -u

Slide 4 - Slide

Lire - Présent
(ik lees)

Je lis
Tu lis
Il/Elle/On lit

Nous lisons
Vous lisez
Ils/Elles lisent

lu - Passé Composé
(ik heb gelezen)

J' ai lu
Tu as lu
Il/Elle/On a lu

Nous avons lu
Vous avez lu
Ils/Elles ont lu

Slide 5 - Slide

Lire - Imparfait
(ik las)

Je lisais
Tu lisais
Il/Elle/On lisait

Nous lisions
Vous lisiez
Ils/Elles lisaient
Lire - Futur Simple
(ik zal lezen)

Je lirai
Tu liras
Il/Elle/On lira

Nous lirons
Vous lirez
Ils/Elles liront

Slide 6 - Slide

Les jeunes (lire, présent) surtout des magazines.
A
lisent
B
lirent

Slide 7 - Quiz

Ils (lire, futur) des livres anglais l'année prochaine.
A
lisont
B
auront lu
C
liront

Slide 8 - Quiz

Conjugue: lire, imparfait, nous
A
nous lisons
B
nous lirions
C
nous lisiez
D
nous lisions

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste vorm ??
Il (lire) ..... le le livre (présent)
A
lis
B
lit
C
lisent
D
lite

Slide 10 - Quiz

Nous (lire, passé composé) les articles dans le journal.
A
ont lu
B
avons lu
C
lisons
D
lisaient

Slide 11 - Quiz

Ils (relire)
Futur Simple

Slide 12 - Open question

Hij leest na.
Ik lees
Zij lezen
Wij hebben gelezen.
U zal nalezen
Je lis
Vous relirez
Il relit
Ils lisent
Nous avons lu

Slide 13 - Drag question

L' adverbe



Het Bijwoord







Slide 14 - Slide

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord of een hele zin

Tu as bien travaillé

Tu as travaillé très bien

C’est une très belle maison

Heureusement, il a eu du succès.


NB Een bijwoord heeft maar één vorm !!!!!! Er is dus geen verschil tussen enkelv/meerv mann/vrwl

Slide 15 - Slide

Vorming van het bijwoord

Een bijv.nw. eindigend op een klinker:  -ment erachter

  • voorbeeld: vrai >>>> vraiment


"Il parle vraiment deux langues!"










Slide 16 - Slide

Vorming van het bijwoord

Een bijvoeglijk naamwoord eindigend op een medeklinker:  Zet het bijvoeglijk naamwoord in het vrouwelijk en dan -ment erachter

  • voorbeeld: heureux --> heureuse --> heureusement


"Heureusement, c'est le week-end!"


Slide 17 - Slide

Vorming van het bijwoord

Een bijvoeglijk naamwoord eindigend op –ent of –ant :

--> ent  krijgt emment            évident --> évidemment

   

--> ant krijgt  amment            constant --> constamment

Pas op de uitzondering: Lent --> Lentement


Slide 18 - Slide

Bijzondere gevallen

bon >>>>>>> bien

meilleur >>>> mieux

mauvais >>>> mal

long >>>>>>> longtemps

rapide >>>>> vite/rapidement

gentil >>>>>> gentiment

Slide 19 - Slide

Je gebruikt een bijwoord als het iets zegt over een werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Wat is het juiste antwoord?
J'ai _______(vrai) besoin de l'argent
A
vraie
B
vraiement
C
vrai
D
vraiment

Slide 21 - Quiz

Wat is het juiste antwoord?
C'est un _______ livre.
A
mauvaise
B
mal
C
mauvais
D
mals

Slide 22 - Quiz

Wat is het juiste antwoord?
Pouvez-vous parler plus ______(lent) s.v.p.?
A
lent
B
lentment
C
lente
D
lentement

Slide 23 - Quiz

adverbe 
- zegt iets over een ww:   Elle danse bien 
zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord:   un très (bijwoord) bon danseur 
zegt iets over een ander bijwoord:                  elle danse merveilleusement bien
hoofdregel:
=> je vormt een bw door - ment achter het bvnw te zetten: poli -poliment
=> Als het bvnw niet op een klinker eindigt gebruik je de vrouwelijke vorm : doux => doucement
=> bvnw eindigt op ENT => bw - EMMENT (fréquent => fréquemment)
 => bvnw eindigt op ANT => bw -AMMENT ( constant => constamment)
=> uitzonderingen : bon => bien / mauvais => mal / meilleur => mieux  / rapide => vite
=> bijzondere vormen : précisément / brièvement (bref) / gentiment (gentil)/ énormément/ profondément
=> très = erg wordt met een bn en bw gebruikt : très cool / très vite
=> beaucoup => veel/erg  wordt  na ww gebruikt : j'aime beaucoup ta jupe 
=> uitdrukkingen  : acheter cher/ parler fort/ coûter cher (kost duur in t Frans hihi) payer cher/ sentir bon-mauvais/ travailler dur/ vendre cher

Slide 24 - Slide

Les devoirs
-grammaire I
-grammaire G 
Exercise 31, 
Exercises 26 Apprendre voc A,B,E,F
Grammaire C, G
Phrases clés D

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video