Unit 2 - Scotland - Lesson 2 - Listening

1 / 52
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

- Ik kan woorden in meervoud zetten en toepassen in de zin
- Ik kan aanwijzende voornaamwoorden gebruiken en toepassen in de zin
- Ik kan een korte uitleg begrijpen
- Ik kan vragen en instructies begrijpen


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Wat vindt het meisje zo leuk aan winkelen in Edinburgh?
Kies het juiste antwoord.
A
De kleding is er erg goedkoop
B
Er zijn verschillende soorten winkels
C
Mensen kleden zich erg verschillend

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Articles
Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 8 - Slide

Article (lidwoord) a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met:
een consonant (medeklinker)
a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 9 - Slide

Article (lidwoord) a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met: 
een vowel (een klinker)

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 10 - Slide

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je an.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of -h -> dan gebruik je a.


 

Slide 11 - Slide

Examples
(je schrijft de medeklinker wel maar hoort hem niet)

an hour  (je hoort our) = een uur
an honor (je hoort onour) = een eer
a university (je hoort juniversity) =een  universiteit
a uniform (je hoort juniform) = een  uniform
a European (je hoort jeuropean) = een  Europeaan

Slide 12 - Slide

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 13 - Quiz

a of an?
.... artwork
A
a
B
an

Slide 14 - Quiz

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 15 - Quiz

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 16 - Quiz

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 17 - Quiz

A
AN
table
house
egg
chicken
island
phone
orange

Slide 18 - Drag question

a of an?
.... hero
A
a
B
an

Slide 19 - Quiz

a of an?
.... hour
A
a
B
an

Slide 20 - Quiz

A of AN?
.... uncle
A
a
B
an

Slide 21 - Quiz

a of an?
.... university
A
a
B
an

Slide 22 - Quiz

a of an?
.... FM-radio channel
A
a
B
an

Slide 23 - Quiz

A of AN?
.... umbrella
A
a
B
an

Slide 24 - Quiz

Kies: a of an:

dress
A
a
B
an

Slide 25 - Quiz

Kies: a of an:

apple
A
a
B
an

Slide 26 - Quiz

Kies: a of an:

bag
A
a
B
an

Slide 27 - Quiz

Kies: a of an:

ugly dress
A
a
B
an

Slide 28 - Quiz

Kies: a of an:

hour
A
a
B
an

Slide 29 - Quiz

Kies: a of an:

uniform
A
a
B
an

Slide 30 - Quiz

2.2: 4, 5, 6, 10

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Maak het juiste meervoud:

One tomato → six ......

Slide 33 - Open question

Maak het juiste meervoud:

One large pizza → two large ...

Slide 34 - Open question

Maak het juiste meervoud:

One bee → a swarm of ...

Slide 35 - Open question

Maak het juiste meervoud:

One church → two ...

Slide 36 - Open question

Maak het juiste meervoud:

One kiss → three ...

Slide 37 - Open question

Maak het juiste meervoud:

One popular candy → five popular ...

Slide 38 - Open question

Maak het juiste meervoud:

One life → hundreds of ....

Slide 39 - Open question

Maak het juiste meervoud:

One sheriff → two ...

Slide 40 - Open question

Maak het juiste meervoud:

One woman → a group of ...

Slide 41 - Open question

Maak het juiste meervoud:

One unread email → nine unread ....

Slide 42 - Open question

Grammar

Slide 43 - Slide

Ik at een oliebol
 - a
e - o 

Dichtbij
Verweg
1
This
That
2+
These
Those

Slide 44 - Slide

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

I never go to .....
shop over there. It's too expensive
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 45 - Quiz

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

Look at ..... T-shirt here! It's really cool!
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 46 - Quiz

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

Are ... your shoes outside?
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 47 - Quiz

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

Are ..... your glasses on the table here?
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 48 - Quiz

2.2: 7, 8, 

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Wat hebben wij vandaag geleerd?

Slide 51 - Open question

Vragen?

Slide 52 - Open question