Vraagwoorden

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Lesprogramma vandaag:

1. Terugblik

2. Vraagwoorden

3. Het werkwoord hebben

4. De blauwe woorden

5. Reflectie

6. Vooruitblik

Dit schrijf je ook op het bord en geef je in de slides ook weer

1. Vorige les:

Wat hebben jullie gedaan tijdens de vorige les?

Maak connectie met deze les

Lesdoelen: Na deze les ...

• weet ik welk vraagwoord ik moet gebruiken
• kan ik de verschillende vraagwoorden gebruiken
• heb ik gepland wat ik thuis ga doen
• 
  

Hou het bij max. 3

2. De vraagwoorden

Wie?

Wat?

Waar?

Wanneer?

Waarom?

WIE?                              (personen)

Wie is jouw docent?

WAT?                                  (dingen)

Wat ga je doen?

WAAR?                          (plaatsen)

Waar is Tonia?

Tonia is op school.

Waarom?                         (oorzaak)            

Waarom is Tonia op school?

Omdat ze les geeft.

Waarom ben jij op school?

WANNEER?               (datum/ tijd)

Wanneer ga jij boodschappen doen?

HOEVEEL?                       (aantal)

Hoeveel cursisten zitten er in de klas?

Hoeveel honden zie je? 

Wie of wat?

Wie is dit?
Wat is het goede antwoord?

1. Tom.
2. De pen.

Wat ga je eten?

1. Tineke.
2. De soep

Wie is blij vandaag?

1. Ik!
2. De tafel.

Wat ga je doen?

1. Voetballen.
2. 9 uur.

Wie zit op de stoel?

1. De kast.
2. Anja.

_______ is moe?
Kies het goede vraagwoord

1. Wie?
2. Wat?

_____ doe je?

1. Wie?
2. Wat?

_____ moeten we doen?

1. Wie?
2. Wat?

______ is boos?

1. Wie?
2. Wat?

_____ moet ik schrijven in mijn schrift?

1. Wie?
2. Wat?

_____ poetst de tafel?

1. Wie?
2. Wat?

Waar, wanneer, waarom?

Wanneer ga je naar huis?

1. Nederland.
2. Omdat ik moe ben.
3. 8 uur.

Waar is het station?

1. Om 6 uur.
2. Hier, de eerste straat naar links.
3. Om hij ziek is.

Wanneer is de school klaar?

1. Omdat de juf boos is.
2. Om 3 uur.
3. Het station.

Waarom ben je moe?

1. Het ziekenhuis.
2. Omdat ik niet veel geslapen heb.
3. Maandag.

Waar ga je naartoe?

1. Naar huis.
2. Omdat ik honger heb.
3. Om 10 uur.

Wanneer is het weekend?

1. Overmorgen!
2. Omdat zij niet slapen.
3. Op school.

_________ ben je thuis? Om tien uur.

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom

_________ is het station?

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom

_________ is de juf boos? Omdat we spelen.

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom

___________ is de school?

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom

___________ is het vakantie? Over veel weken!

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom

___________ mogen we niet samen spelen? Door Corona.

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom

___________ is juf Julia?

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom

___________ hebben we de toets? Vrijdag!

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom

Ik snap alles!

😒🙁😐🙂😃

3. hebben

4 oktober dierendag

Wat zie je allemaal?

Schrijf de woorden die je kent

3. hebben

4 oktober dierendag

Maak 5 zinnen met het 

werkwoord hebben

Bijv. De auto heeft pech

4. De blauwe woorden

fclive-my.sharepoint.com

00:23

Schrijf alle 'doe' werkwoorden op die je kent

01:12

Het hele werkwoord=

1. de ik-vorm
2. infinitief
3. de hij-vorm
4. de wij-vorm

03:25

Vul de goede vorm van hebben in:
ik ____
jij____
hij/ zij_____
wij _____
U_____

4. Taalcompleet

Heb je je doel bereikt? (= geplande huiswerk af)

Hoe zorg je ervoor dat je je doel bereikt?

 

Vragen over het huiswerk?

Tijd om zelfstandig te werken tot:          uur

leren.kleurrijker.nl

Boggle:

Maak zoveel mogelijk woorden binnen de tijd

Maak de woorden zo lang mogelijk

www.wordplays.com

Wordle:

Zoek het juiste woord

wordlegame.org

Lesdoelen: Na deze les

• weet ik welk vraagwoord ik moet gebruiken
• kan ik de verschillende vraagwoorden gebruiken
• heb ik gepland wat ik thuis ga doen

Hou het bij max. 3

Sluiting en vooruitblik:

Huiswerk?

Extra uitleg van?

Presentie:

Vergeet niet je handtekening op de lijst te zetten!

Op Bord:

• Programma
• Wachtwerk