Vraagwoorden

Vraagwoorden
Wie?                             Hoe? 
Wat?              
Waar?                                           Onthoud: 5 x W en 1 x H
Wanneer?
Waarom?
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vraagwoorden
Wie?                             Hoe? 
Wat?              
Waar?                                           Onthoud: 5 x W en 1 x H
Wanneer?
Waarom?

Slide 1 - Slide

Wie?
Wie is jouw docent?
Mevrouw Zeinstra is mijn docent.

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je vraagwoorden?
Als je iets wilt weten
Als je iets niet weet
Als je iets niet wilt zeggen

Slide 3 - Poll

Wat?
Wat ga je doen?
Ik ga lezen.

Slide 4 - Slide

Waar?
Waar gaan we heen?
We gaan naar het strand.

Slide 5 - Slide

Waarom?
Waarom is hij er niet?
Omdat hij ziek is.

Slide 6 - Slide

Wanneer?
Wanneer hebben we vakantie?
Van vrijdag 20 december tot zondag 5 januari.

Slide 7 - Slide

Hoe? 
Hoe ga jij met vakantie?
Ik ga met de auto. 

Slide 8 - Slide

Hoelang? 
Hoelang duurt de les?
De les duurt tot half twee. 

Slide 9 - Slide

Hoeveel? 
Hoeveel kost een brood?
Een brood kost twee of drie euro. 

Slide 10 - Slide

Hoe laat? 
Hoe laat komen de gasten?
De gasten komen om negen uur. 

Slide 11 - Slide

Wie of wat?

Slide 12 - Slide

Wie heeft les?
A
Amir.
B
De pen.

Slide 13 - Quiz

Wat ga je eten?
A
Om 19 uur.
B
De soep

Slide 14 - Quiz

Wie is blij vandaag?
A
Ik!
B
De tafel.

Slide 15 - Quiz

Wat ga je doen?
A
Voetballen.
B
9 uur.

Slide 16 - Quiz

Wie zit op de stoel?
A
De kast.
B
Mohammad.

Slide 17 - Quiz

_______ is moe?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 18 - Quiz

_____ doe je?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 19 - Quiz

_____ moeten we doen?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 20 - Quiz

______ is boos?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 21 - Quiz

_____ wil je drinken?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 22 - Quiz

_____ fietst naar school?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 23 - Quiz

Waar, wanneer, waarom?

Slide 24 - Slide

Wanneer ga je naar huis?
A
Nederland.
B
Ik ben moe.
C
Half 1.

Slide 25 - Quiz

Waar is het station?
A
Om 11 uur.
B
Rechtdoor en dan naar rechts.
C
Hij is ziek.

Slide 26 - Quiz

Wanneer is het vakantie?
A
In de lente.
B
Om 15 uur.
C
Op 8 juli.

Slide 27 - Quiz

Waarom ben je moe?
A
Het ziekenhuis.
B
Ik slaap niet goed.
C
Maandag.

Slide 28 - Quiz

Waar ga je naartoe?
A
Naar huis.
B
Ik heb honger.
C
Om 10 uur.

Slide 29 - Quiz

Wanneer is het weekend?
A
Morgen.
B
Om 18 uur.
C
Op school.

Slide 30 - Quiz

_________ is het station?
A
Waarom
B
Wanneer
C
Waar

Slide 31 - Quiz

_________ is zij te laat? Haar fiets is kapot.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 32 - Quiz

___________ is de school?
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 33 - Quiz

___________ is het vakantie? Over twee weken.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 34 - Quiz

___________ is het station?
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 35 - Quiz

Hoe (hoe laat, hoelang, hoeveel?

Slide 36 - Slide

_________ ben je thuis? Om tien uur.
A
Hoe laat
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 37 - Quiz

___________ kinderen heb jij? Ik heb twee kinderen.
A
Wie
B
Hoeveel
C
Wat

Slide 38 - Quiz

___________ woon je in Nederland? Ik woon een halfjaar in Nederland.
A
Wie
B
Hoelang
C
Waarom
D
Hoeveel

Slide 39 - Quiz

___________ ga je naar school? Ik ga op de fiets.
A
Wanneer
B
Hoe
C
Waar
D
Hoeveel

Slide 40 - Quiz

Weet je ze nog? 5 x W en 1 x H

Slide 41 - Open question

Ik snap de vraagwoorden:
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll