Woordenschat H1 - Beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie

timer
10:00
Welkom 2HA1
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

timer
10:00
Welkom 2HA1

Slide 1 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen 
Vandaag...
- Herhaling theorie woordenschat H1

- Nakijken Opdracht 4 t/m 6

- Uitleg Grammatica: pers. vnw en bez. vnw

- Aan de slag

- Terugkoppeling/ evaluatie lesdoelen 

Slide 2 - Slide

Lesdoel 
1. Je weet wat een pers. vnw/ bez. vnw is
2. Je kunt deze voornaamwoorden herkennen in een zin

Slide 3 - Slide

Herhaling Theorie
Vergelijking:  (object, beeld, beeldspraak)

1. Maak individueel een woordspin (3 min)

2. Overleg met je buurman en 
vul je eigen woordspin aan (1 min)

3. Klassikaal bespreken (5 min)
timer
1:00

Slide 4 - Slide

Bespreken huiswerk
Opdracht 6 (opdracht 4 komt hierin terug)
Opdracht 5 gaat alleen over woordjes.

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord




Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon( dier/ding) zonder ze bij naam te noemen.

Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Zij heeft het nog niet gelezen.
Liza heeft dit boek gekregen. 


Slide 6 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
1. Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
2. Het bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
3. Het bezittelijk voornaamwoord staat op de plek van het lidwoord. 

Dit is jouw fiets, maar deze fiets is van mij. 

             bez. vnw                                                                       pers.vnw

Slide 7 - Slide

Extra Instructie of aan de slag
Je maakt opdracht 1 t/m 3 (blz. 30 en 31)

Je bent in stilte aan het werk

15 minuten

Ben je klaar? Dan pak je je leesboek

Slide 8 - Slide

Controle: lesdoel behaald?

Slide 9 - Slide

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
Hem
D
Zij, hem

Slide 10 - Quiz

Wat is het bezittelijke voornaamwoord?

Heb je je telefoon opgeladen?
A
de eerste je
B
de tweede je

Slide 11 - Quiz

Volgende les
Huiswerk: Opdracht 4. blz. 31

 Grammatica: Herhaling 
Persoonlijk/ bezittelijk vnw

Slide 12 - Slide