(1) persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Welkom terug
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom terug

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Weekplanning
Grammatica woordsoorten H1: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Grammatica woordsoorten H2: koppel- of hulpwerkwoord

Oefentoets lezen H4/H5/H6, volgende week repetitie

Vandaag


Les 2, week 10


Les 3, week 10

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 

  1. Grammatica: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  2. Lesdoel
  3. Zelf aan de slag
  4. Wat heb je geleerd?

Slide 3 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Grammatica taalkundig ontleden
  • Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Koppel- of hulpwerkwoord
  • Werkwoorden: zww, kww en hww
  • Telwoorden
  • Voegwoorden
  • Werkwoorden  in samengestelde zinnen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen grammatica taalkundig ontleden
  • Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen
  • Je kunt koppel- of hulpwerkwoorden herkennen
  • Je kunt zelfstandige, koppel- en hulpwerkwoorden herkennen
  • Je kent het verschil tussen hoofd- en rangtelwoorden en kuntdeze herkennen
  • Je weet wat neven- en onderschikkende voegwoorden zijn en kunt deze herkennen
  • Je kunt zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden herkennen  in samengestelde zinnen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel vandaag
  • Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, iemand een idee?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Video

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord
Je gebruikt het persoonlijk voornaamwoord wanneer je verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.

Het persoonlijk voornaamwoord kan afgekort worden met: "pers. vnw."

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord
Voorbeelden van het persoonlijk voornaamwoord zijn:
ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij, mij, me,  hem, haar, ons, hen, hun en ze

Als je niet zeker weet of iets een pers. vnw. is. Vervang dan het pers. vnw. met een naam. Als je het niet kan vervangen is het geen pers. vnw.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Pers. vnw. voorbeelden
1. Ik koop een huis.
Ik = pers. vnw.

2. Ga jij met mij mee naar de dierentuin.
Jij = pers. vnw
Mij = pers. vnw.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Pers. vnw. voorbeelden
3. Zodra het varken wordt geslacht, wordt het verkocht.
Het = pers. vnw.
Het woord "het" is alleen een pers. vnw. als het een duidelijke betekenis heeft
4. Het is duidelijk.
Het = pers. vnw. ("het" is geen pers. vnw. omdat "het" niet duidelijk is)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Bezittelijk voornaamwoord
Je gebruikt het bezittelijk voornaamwoord als je verwijst naar het bezit van een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.

Het bezittelijk voornaamwoord kan je afkorten met: "bez. vnw."

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Bezittelijk voornaamwoord
Voorbeelden van het bezittelijk voornaamwoord zijn:
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie, uw en hun

Je kan in een zin het bez. vnw. herkennen doordat het verwijst naar een bezit van iemand

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Bez. vnw. voorbeelden
1 Mijn lolly is op!
Mijn = bez. vnw.

2 Haar weekwerk is bijna klaar
Haar = bez. vnw.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Bez. vnw. + pers. vnw.
3 Haar knuffelbeer is van haar.
Haar(1) = bez. vnw.
haar(2) = pers. vnw.

4 Hij heeft veel van zijn huiswerk al gedaan.
Hij = pers. vnw.
zijn = bez. vnw.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Weekwerk grammatica in duo's
Waar? 
Bladzijde 30-31

Welke opdrachten?
1 tot en met 4. Opdracht 5 als je een extra uitdaging wilt

timer
13:00

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

pers vnw en bijv vnw


Wat weet je hier nu over?

Slide 18 - Slide

This item has no instructions