Grammatica: taalkundig (WK 38 LES 1)

Welkom!

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

- Terugblik (5 min.)

- Lesdoelen doornemen (2 min.)

- Sleepvraag maken (5 min.)

- Instructie (8 min.)

- Zelf aan de slag  (20 min.)

 - Basis: 14 t/m 17 (blz. 24 - 27)

 - Herhaling/verdieping: in Lessonup

- Evaluatie (5 min.)

Slide 2 - Slide

Terugblik

- Wat hebben de vorige les (vrijdag) behandeld?

- Wie heeft er al een leesboek?

- Ga op tijd naar de bibliotheek/mediatheek!



Slide 3 - Slide

De bijstelling is een apart zinsdeel.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Bedenk in je eentje of samen een zin met een bijstelling.

Slide 5 - Open question

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ...heb je alle woordsoorten uit jaar 1 herhaald.

  • ... kun je het bezittelijk, wederkerend en wederkerig 
          voornaamwoord benoemen.

Slide 6 - Slide

Taalkundig ontleden
Redekundig ontleden
pers. vnw
woordsoorten
bijstelling
zinsdelen
bvb
hww
zww
wwg
bnw
mv
ond
lv
lw
vz
znw

Slide 7 - Drag question

Bezittelijk voornaamwoord
  • Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft aan van wie       iets is.
       - Dat is je vader die daar staat
       - Hé, blijf eens van mijn patatjes af!
       - Weet je wel zeker dat we aan hun spullen mogen komen?

  • Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd (!) vóór het zelfstandig   naamwoord (= het bezit).

Slide 8 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Een bezittelijk voornaamwoord kan zowel bijvoeglijk     als zelfstandig in een zin voorkomen.

  • Bij zelfstandig gebruik staat er altijd een lidwoord voor. 

        - Dat is mijn fiets. (bijvoeglijk)
        - Is dat de jouwe? (zelfstandig)

Slide 9 - Slide

Bez. vnw vs. Pers. vnw


Dat is mijn boek
Mijn = bezittelijk voornaamwoord.

Dat boek is van mij.
Mij = persoonlijk voornaamwoord.
Bedenk altijd goed of je te maken hebt met een persoonlijk voornaamwoord of een bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Heb jij je tas al gepakt?
jij = ?
je = ?
A
jij = pers.vnw je = bez. vnw
B
jij = bez. vnw je = pers. vnw
C
jij = pers. vnw je = pers. vnw
D
jij = bez. vnw je = bez. vnw

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderstaande rijtje het enige bezittelijk voornaamwoord?
A
mij
B
me
C
mijn
D
ik

Slide 13 - Quiz

Wederkerend voornaamwoord
  • Wederkerend = keert terug

  • Soms keert dezelfde persoon terug (= weder) in een zin, zoals bij de werkwoorden (zich)   gedragen en (zich) realiseren. Je zegt immers altijd: 'Ik gedraag me' en 'Wij realiseren ons'. 

  • Alle vormen van 'zich' noemen we bij het woordbenoemen wederkerende voornaamwoorden.

  • Wederkerende voornaamwoorden komen dus ALLEEN voor i.c.m. een wederkerend werkwoord, zoals: zich vergissen, zich schamen, zich ergeren, zich wassen etc.




Slide 14 - Slide

Welke werkwoorden zijn wederkerend of zouden dat kunnen zijn?
A
uitleven
B
kopen
C
terugtrekken
D
verbazen

Slide 15 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Je bezeert je
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 16 - Quiz

Wederkerig voornaamwoord
  • Het woordje elkaar.

  • Je hebt meerdere mensen nodig om dit woord te gebruiken.  

       >   Ik geef elkaar een hand.  FOUT!

       >   Wij geven elkaar een hand.

  • Het verwijst dus ALTIJD naar meerdere personen!!

Slide 17 - Slide

Wat is het belangrijkste verschil tussen een wederkerend en wederkerig voornaamwoord?

Slide 18 - Open question

Zelf aan de slag!
- Maak opdracht 14 t/m 17 (blz. 24 - 27).
- Meer uitleg nodig? Bekijk dan de instructievideo's.
- Eerst 10 min. in stilte, daarna mag je zachtjes overleggen.
- Klaar? Kijk je werk na via It's Learning.





timer
20:00
Had je (bijna) alles goed? 
--> Maak de plusopdracht (paars)
Had je meer dan 4 foutjes in de opdrachten?
-->  Af? Maak de extra oefeningen (blauw)
-->  Af? Maak één van de plusopdrachten

Slide 19 - Slide

Extra oefeningen
1.  Bestudeer nogmaals de theorie op blz. 25, 26 en 27 of bekijk het    instructiefilmpje over het bez. vnw  of  het wederkerend en wederkerig vnw.

2. Maak daarna één of meer van de volgende oefeningen:
     - Oefening bezittelijk vnw                    - Oefening pers. vnw & bez. vnw

4. Af?  Ga verder met de plusopdracht (paars).



Slide 20 - Slide

Plusopdracht
Stap 1 -> Je hebt geleerd dat een wederkerend voornaamwoord altijd in combinatie voorkomt met een wederkerend werkwoord. Je hebt zowel verplichte als niet-verplichte wederkerende werkwoorden. Zoek uit wat het verschil is en noem bij elk een voorbeeld.  Laat je antwoord eerst door mij nakijken.

Stap 2 -> Wanneer hoort het wederkerend voornaamwoord wél bij het gezegde (grammatica zinsontleding) en wanneer niet? Indien het geen wederkerend vnw. is, hoe benoem je het dan?

Slide 21 - Slide

Evaluatie

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video