HV1 - werkwoordspelling H27 , 28 en 29

Werkwoordspelling HV1
H27-H28-H29
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling HV1
H27-H28-H29

Slide 1 - Slide

Vooraf:
ik vind werkwoordspelling
A
heel gemakkelijk
B
gemakkelijk
C
moeilijk
D
heel moeilijk

Slide 2 - Quiz

Wat is je inschatting?
Van de 10 vragen heb ik
A
alles goed
B
er 8 of 9 goed
C
er 6 of 7 goed
D
er 5 of minder goed

Slide 3 - Quiz

Toelichting
  • Stel altijd als eerst de vraag: is het de PV JA of NEE?
  • Zo ja: is het tt of vt?
  • Bij tt: bepaal m.b.v. het onderwerp of je de ik-vorm, de ik-vorm+t of de wij-vorm moet noteren
  • Bij vt: gebruik bij zwakke werkwoorden 't ex-kofschip
  • Is het geen pv, noteer dan het voltooid deelwoord of het onvoltooid deelwoord
  • Sommige werkwoorden zijn onregelmatige werkwoorden of komen uit het Engels

Slide 4 - Slide

1. Het hondje (worden) met behulp van een puppycursus goed (opvoeden).
A
wordt opgevoedt
B
wordt opgevoed
C
word opgevoedt
D
word opgevoed

Slide 5 - Quiz

2. (Aanvaarden) je alsjeblieft mijn excuses?
A
aanvaard
B
aanvaart
C
aanvaardt
D
vaart aan

Slide 6 - Quiz

3. Noteer de werkwoorden.
Hard (hoesten) (verlaten vt) de bewoners het (branden) huis.

Slide 7 - Open question

4. Noteer de werkwoorden
Het pas (verven) hekje (zijn) door de storm (omwaaien).

Slide 8 - Open question

5. Mijn vader (verdienen) te weinig geld om een nieuwe auto
te kunnen kopen.

A
verdient
B
verdiend

Slide 9 - Quiz

Tekst
6.
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Onregelmatig werkwoord
sluiten
beloven
blijken
plagen
schenken
slapen
ronken
fixen
kunnen
zijn

Slide 10 - Drag question

7. Zij (zullen) toch hun toets inhalen?

A
zouwen
B
zaude
C
zouden
D
zoude

Slide 11 - Quiz

8. De wegwerkers (verbreden vt) de weg en (aanleggen) een nieuwe stoep (...).

A
verbreden, legden aan
B
verbrede, legde aan
C
verbreedde, legde aan
D
verbreedden, legden aan

Slide 12 - Quiz

9. Engelse werkwoorden
A
schrijf je als de Nederlandse zwakke werkwoorden.
B
schrijf je als de Nederlandse sterke werkwoorden.
C
schrijf je volgens de Engelse spellingregels.

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden.
Hij ...(racen) gisteren over het circuit terwijl ik hem (timen) .
A
racte - timede.
B
racette - timde
C
racetete - timed.
D
racete - timede

Slide 14 - Quiz

Mijn inschatting aan het begin van de LessonUp klopte.
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz


Ik moet nog extra oefenen.
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz