Preguntas básicas español

¿Qué vamos a hacer ahora?
- Verbo ser
-Verbo tener 
- Los números 



1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

¿Qué vamos a hacer ahora?
- Verbo ser
-Verbo tener 
- Los números 



Slide 1 - Slide

Zelfstandig naamwoorden
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten. Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen,

In het Spaans zijn er vrouwelijke  en mannelijke zelfstandig naamwoorden.




El niño
La niña

Slide 2 - Slide

Lidwoorden + zelfstandig naamwoorden


Wat zijn lidwoorden?
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?

Slide 3 - Slide

Lidwoord
Bepaald (de / het)
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
el 
la
meervoud
los
las
Onbepaald (een)
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
un
una
meervoud
unos
unas

Slide 4 - Slide

Hoe weet ik of een zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is? 
Het zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Slide

Zelfstandige naamwoorden

Slide 6 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
1. zelfstandige naamwoorden op een -o  eindigen zijn bijna altijd mannelijk
El niño                                     El  hijo                                                  El primo
El hermano                           El  abuelo                                            El tío

2. zelfstandige naamwoorden die op een -a eindige zijn (bijna) altijd vrouwelijk
La niña                                  La hija                                                       La herman
La cas                                 La abuel                                                La tí



Slide 7 - Slide

¿Hoe vraag je in het Spaans:
Hoe gaat het met je?
A
¿Cómo te llamas?
B
¿Qué tal?
C
¿Qué hora es?
D
¿De dónde eres?

Slide 8 - Quiz

Hoe vraag je in het Spaans:
Hoe heet jij?

Slide 9 - Open question

Vertel in het Spaans hoe je heet:
'ik heet...'

Slide 10 - Open question

Wat betekent het werkwoord SER?
A
Zijn
B
Heten
C
Hebben
D
Gaan

Slide 11 - Quiz

terugblik werkwoord 
ser = zijn

Slide 12 - Slide

Yo (ser) estudiante.
(ik ben een leerling )
A
Eres
B
Somos
C
Soy
D
Es

Slide 13 - Quiz

Nosotros (ser) holandeses.
(Wij zijn Nederlands)
A
Sois
B
Es
C
Son
D
Somos

Slide 14 - Quiz

¿Qué significa el verbo TENER?
Wat betekent het werkwoord TENER?

Slide 15 - Open question

Tener = hebben
Yo tengo
tienes
Él/ella/usted tiene
Nosotros tenemos
Vosotros tenéis
Ellos/ellas tienen

Slide 16 - Slide

Zet de juiste vorm bij de persoonsvorm van 'tener'
yo
él
nosotros
vosotros
ellos
tienes
tenemos
tengo
tienen
tiene
tenéis

Slide 17 - Drag question

19
4
15
2
12
Quince
Dos
Diecinueve
Cuatro
Doce

Slide 18 - Drag question

Zet de nummers op volgorde van klein naar groot
ocho
once
quince
trece
cuatro
nueve
veinte
dieciocho

Slide 19 - Drag question

¿Cuántos años tienes?

Slide 20 - Open question

Los pronombres (persoonlijke voornaamwoorden)

'Jij' en español:
A
Yo
B
C
Él
D
Nosotros

Slide 21 - Quiz

'Wij' en español:
A
B
Vosotros
C
Ellos
D
Nosotros

Slide 22 - Quiz

'Zij' (meervoud) en español:
A
B
Vosotros
C
Ellos
D
Yo

Slide 23 - Quiz

'Ik' en español:
A
Usted
B
C
Él
D
Yo

Slide 24 - Quiz

¡Hasta la próxima semana!

¡Adiós!

Slide 25 - Slide