Herhaling leerjaar 1 deel 1: ser, tener, lidwoorden, zelfst nw, ww op -AR

Español A1/A2 
1 / 50
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Español A1/A2 

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer?

Het werkwoord 'ser'

Slide 2 - Slide

El verbo SER (zijn)
Yo
Soy
Eres
Él/ella/usted
Es
Nosotros
Somos
Vosotros
Sois
Ellos/ellas/ustedes
Son

Slide 3 - Slide

¿Qué significa 'ser'?
'Ser' betekent ZIJN:
Yo soy holandesa      (ik ben Nederlandse)
Vosotros sois profesores      (jullie zijn docenten)
Ana y María son dentistas      (Ana en María zijn tandartsen)
eres médico      (jij bent dokter)
Nosotros somos amigos      (wij zijn vrienden)
Adrián es español      (Adrián is Spaans)

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je 'ser'?
Je gebruikt 'ser' bij:

- Eigenschappen (yo soy tímida -> ik ben verlegen)
- Beroepen (eres dentista -> jij bent tandarts)
- Nationaliteiten (él es holandés -> hij is Nederlands)

Slide 5 - Slide

¡Practicamos!
Kies de juiste vervoeging van het werkwoord 'ser'

Slide 6 - Slide

Vosotros ... de España.

A
eres
B
sois
C
son
D
soy

Slide 7 - Quiz

Anabel ... mi hermana.

A
son
B
eres
C
es
D
somos

Slide 8 - Quiz

Yo ... profesor de inglés.
A
eres
B
sois
C
somos
D
soy

Slide 9 - Quiz

Nosotros ... amigos.
A
sois
B
somos
C
son
D
eres

Slide 10 - Quiz

Ana y Juan ... timidos.
A
son
B
somos
C
es
D
soy

Slide 11 - Quiz

¿Qué vamos a hacer?
Het werkwoord 'tener'

Slide 12 - Slide

El verbo TENER
Betekent: 'hebben'

Slide 13 - Slide

El verbo TENER (hebben)
Yo
Tengo
Tienes
Él/ella/usted
Tiene
Nosotros
Tenemos
Vosotros
Tenéis
Ellos/ellas/ustedes
Tienen

Slide 14 - Slide

'Tener' betekent hebben
Vosotros tenéis un padre      (jullie hebben een vader)
Yo tengo dieciocho años       (ik ben achttien jaar)
Nosotros tenemos un libro       (wij hebben een boek)
Ellos tienen una relación       (zij hebben een relatie)
tienes dos hermanos       (jij hebt twee broers)
Ella tiene una madre       (zij heeft een moeder)

Slide 15 - Slide

Wanneer gebruik je 'tener'?
Usamos el verbo TENER para:

- Bezit (ella tiene un gato -> zij heeft een kat)
- Leeftijd (yo tengo veinte años -> ik ben twintig jaar)
- (+ que) moeten (tienes que estudiar -> jij moet studeren)

Slide 16 - Slide

¡Practicamos!
Kies de juiste vervoeging van het werkwoord 'tener'

Slide 17 - Slide

Nosotros ... un coche.

A
tenemos
B
tienen
C
tenéis
D
tengo

Slide 18 - Quiz

Tu ... que estudiar.

A
tienes
B
tiene
C
tengo
D
tienen

Slide 19 - Quiz

Yo ... veinte años.

A
tiene
B
tenemos
C
tienes
D
tengo

Slide 20 - Quiz

Ana y yo ... un perro.
A
tenéis
B
tienen
C
tenemos
D
tengo

Slide 21 - Quiz

Tú ... ocho años.
A
tengo
B
tiene
C
tienes
D
tenemos

Slide 22 - Quiz

¿Qué vamos a hacer?
Zelfstandige naamwoorden in het Spaans

Slide 23 - Slide

Het Spaans kent twee soorten zelfstandige naamwoorden:

Vrouwelijk
La casa
La estación
La ciudad
La chica
La libertad



Mannelijk
El libro
El chico
El amor
El hotel
El garaje

Slide 24 - Slide

Zelfstandige naamwoorden

Mannelijke zelfstandige 
naamwoorden eindigen op:
 -O: zoals EL libro (het boek), EL niño  (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
 -L: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom) 
 -AJE: zoals EL equipaje (de bagage), EL garaje (de garage)
 -OR: zoals EL amor (de liefde) EL vendedor (de verkoper)
-MA: zoals EL sistema (het systeem).


Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden eindigen op:
-A: zoals LA casa (het huis), LA niña 
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN: LA decisión (de beslissing) 
-CIÓN: LA estación (het station) 
-DAD: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD: LA libertad (de vrijheid),
 -ED: LA pared (de muur)


Slide 25 - Slide

Femenino (vrouwelijk)
Masculino (mannelijk)
Chica
Plato
Ciudad
Problema
Fútbol

Slide 26 - Drag question

Plural (meervoud)
Als je een Spaans woord in het meervoud zet. komt er 's' of 'es' bij.
  • Eindigt een zelfstandig naamwoord op een klinker (A/E/O/U/I)?    +s
  • Eindigt een zelfstandig naamwoord niet op een klinker?               +es
  • Eindigt een zelfstandig naamwoord op  'z'? Dan wordt het een 'c'

CASA    -> CASAS                                 HOTEL      -> HOTELES
LIBRO    -> LIBROS                               MES        -> MESES
FELIZ    -> FELICES                              PEZ           -> PECES

Slide 27 - Slide

Wat is het meervoud van:
perro (hond)
A
perroes
B
perros

Slide 28 - Quiz

Wat is het meervoud van:
pared (muur)
A
paredes
B
pareds

Slide 29 - Quiz

Wat is het enkelvoud van:
bicicletas (fietsen)
A
biciclet
B
bicicleta

Slide 30 - Quiz

Maak het meervoud van:
hotel

Slide 31 - Open question

Maak het enkelvoud van:
casas (huizen)

Slide 32 - Open question

¿Qué vamos a hacer?
Lidwoorden in het Spaans

Wat is een lidwoord?
Welke lidwoorden kennen we in het Nederlands?

Slide 33 - Slide


Nederlands:
Bepaalde lidwoorden
DE & HET


Spaans:
EL
& LA
LOS & LAS

Nederlands:
Onbepaalde lidwoorden
EEN


Spaans:
UN & UNA
UNOS & UNAS

Slide 34 - Slide

Mannelijke & vrouwelijke lidwoorden (Los artículos)


Slide 35 - Slide

EL = mannelijk enkelvoud
EL libro (het boek)

LA = vrouwelijk enkelvoud
LA casa (het huis)

LOS = mannelijk meervoud
LOS libros (de boeken)

LAS = vrouwelijk meervoud
LAS casas (de huizen)

UN = mannelijk enkelvoud
UN libro (een boek)

UNA = vrouwelijk enkelvoud
UNA casa (een huis)

UNOS = mannelijk meervoud
UNOS libros (een aantal boeken)

UNAS = vrouwelijk meervoud
UNAS casas (een aantal huizen)

Slide 36 - Slide

Welk lidwoord staat in het meervoud?
A
El
B
Un
C
Una
D
Los

Slide 37 - Quiz

Welk lidwoord staat in het enkelvoud?
A
Las
B
Unos
C
El
D
Unas

Slide 38 - Quiz

Welk lidwoord is mannelijk?
A
La
B
Unas
C
Un
D
Las

Slide 39 - Quiz

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
la
los
las
el
profesora
música
mesa
libro
bolígrafos
carpetas
alumnos
sillas
pizarras
borrador

Slide 40 - Drag question

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
una
unos
unas
un
chico
carpeta
diccionarios
amigo
bolígrafos
sillas
alumno
chicas
tijeras
camping

Slide 41 - Drag question

¿Qué vamos a hacer?
Regelmatige werkwoorden op -AR


Wanneer regelmatig? 

Slide 42 - Slide

Regelmatige werkwoord 
eindigend op -AR
Hele werkwoord eindigend op -AR

Bijv. hablar, cantar, viajar, caminar

Stam + vervoeging
Hele ww = cantar
Stam = cant + vervoeging

Slide 43 - Slide

De stammen van
hablar, viajar en caminar
zijn:

Slide 44 - Mind map

Vervoeging ww op -ar (p12)
Yo                        stam + o                    hablo               ik praat
Tú                        stam + as                  hablas            jij praat
El/ella/Ud        stam + a                     habla              hij/zij/u praat
Nosotros/as  stam + amos            hablamos     wij praten
Vosotros/as   stam + áis                 habláis            jullie praten
Ellos/ellas/Uds stam + an              hablan            zij praten

Slide 45 - Slide

verbos regulares (regelmatige werkwoorden)
-ar, -er, -ir



Hablar
(praten)

Slide 46 - Slide

- AR werkwoorden
yo bail
tú bail
él/ella/usted bail
Nosotros/nosotras bail
vosotros/as bail
ellos/ellas/ustedes bail
-O
-AS
-A
-AMOS
-ÁIS
-AN

Slide 47 - Drag question

Sleep de -AR werkwoorden naar de juiste plek.
3.  Yo...................perfectamente el inglés.
1. Tú...............la salsa y el flamenco.
2. Pedro.............música española en su dormitorio.
5. Nosotros..................bien.
4. Carlos y tú .............por el parque.
6. Juan y María .......................en la escuela.
hablo
bailas
escucha
camináis
cantamos
estudian

Slide 48 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 49 - Drag question

 * Bestuderen deze herhaling LessonUp les
* Leren Quizlet sets:
'ser', 'tener', werkwoorden op -AR
'Meta Profesional - Unidad 1A' 
Los deberes

Slide 50 - Slide