Grammatica klas 3 intro deel 2

Grammatica
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica

Slide 1 - Slide

'In alle delen van de wereld willen mensen blijkbaar de Nederlandse taal leren.'

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en) in deze zin?
A
In alle delen van de wereld
B
blijkbaar
C
In alle delen van de wereld / blijkbaar
D
Er zit geen bijwoordelijke bepaling in deze zin.

Slide 2 - Quiz

Met welke woordsoort kan een lijdend voorwerp nooit beginnen?
A
lidwoord
B
telwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 3 - Quiz

'In alle delen van de wereld willen mensen blijkbaar de Nederlandse taal leren.'

Tot welke woordsoort behoort 'in'?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
aanwijzend voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Quiz

'In alle delen van de wereld willen mensen blijkbaar de Nederlandse taal leren.'

Tot welke woordsoort behoort 'alle'?
A
telwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

'In alle delen van de wereld willen mensen blijkbaar de Nederlandse taal leren.'

Tot welke woordsoort behoort 'de'?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

'In alle delen van de wereld willen mensen blijkbaar de Nederlandse taal leren.'

Tot welke woordsoort behoort 'wereld'?
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quiz

'In alle delen van de wereld willen mensen blijkbaar de Nederlandse taal leren.'

Tot welke woordsoort behoort 'willen'?
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quiz

'In alle delen van de wereld willen mensen blijkbaar de Nederlandse taal leren.'

Tot welke woordsoort behoort 'Nederlandse'?
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
me
B
mijn
C
je
D
jouw

Slide 10 - Quiz

'Hij is dol op zijn nieuwe cavia.'

Welk antwoord is juist?
A
Hij = PSV zijn = PSV
B
Hij = BZV zijn = BZV
C
Hij = BZV zijn = PSV
D
Hij = PSV zijn = BZV

Slide 11 - Quiz

Wat is GEEN aanwijzend voornaamwoord?
A
die
B
daar
C
deze
D
dit

Slide 12 - Quiz

Wat is GEEN vragend voornaamwoord?
A
wat
B
welke
C
waarom
D
wie

Slide 13 - Quiz