Begrijpend lezen belangrijkste begrippen

Je moet vragen beantwoorden over een tekst. Hoe ga jij te werk?
1 / 25
next
Slide 1: Open question
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Je moet vragen beantwoorden over een tekst. Hoe ga jij te werk?

Slide 1 - Open question

Slide 2 - Video

Bij globaal lezen, lees je....?

Slide 3 - Open question

Herhaling
Wat is een tekstdoel?
A
Artikel
B
Recept
C
Instrueren
D
Blog

Slide 4 - Quiz

Herhaling
Wat is een tekstsoort?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Gebruiksaanwijzing

Slide 5 - Quiz

Het onderwerp en de hoofdgedachte zijn hetzelfde
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Als je de betekenis van een woord in een tekst niet kent, kan je....
A
Het overslaan
B
De vraag niet beantwoorden
C
De zin ervoor en erna lezen
D
Het vragen aan je buurvrouw/buurman

Slide 7 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden?

Slide 8 - Slide

Wat zijn signaalwoorden?
signaalwoorden geven een een bepaalde samenhang in een tekst (deel) weer.

  • opsomming: ten eerste, vervolgens, bovendien
  • tegenstelling: daarentegen, maar, integendeel, maar
  • vergelijking: zo, net zo, evenals
  • voorbeeld: bijvoorbeeld, zoals, denk aan
  • argumentatie : omdat, waardoor, want, immers
  • tijdsverloop: zodra. wanneer, voordat, nadat
  • samenvatting conclusie: kortom, dus, samenvattend, concluderend

Slide 9 - Slide

 Opdracht: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 10 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 11 - Quiz

 Opdracht 

Slide 12 - Slide


“Wanneer het volle maan is  
 en de maan het  dichtst bij  
 de aarde staat ...” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 13 - Quiz


 Welk signaalwoord dat wijst o
 het tekstverband oorzaak-gevolg 
 staat in zowel zin 4 als 7?

Slide 14 - Open question

 Opdracht

Slide 15 - Slide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 16 - Drag question

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 17 - Drag question


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

 Vraag 1 van 6
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 18 - Quiz


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
 Vraag 2 van 6
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 19 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 3 van 6
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 20 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 4 van 6
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
argumentatie

Slide 21 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 5 van 6
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 22 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 6 van 6
A
argumentatie
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 23 - Quiz

samenvatting
Je weet nu 
  1. wat signaalwoorden zijn
  2. wat tekstdoel en tekstsoort is
  3. het verschil tussen globaal en actief lezen

Slide 24 - Slide

opdracht in tweetallen
vul in de tekst de ontbrekende signaalwoorden in

Slide 25 - Slide