Benoem de zinsdelen. Kies uit: pv, ow, wwg, lv, mv en bwb. Je mag de theorie uit je boek erbij gebruiken.
1. United Airlines heeft een vrouwelijke passagier geweigerd.
2. De vrouw wilde een enorme pauw meenemen aan boord van het vliegtuig.
3. Ze had een extra vliegticket besteld voor haar opvallende reisgenoot.