Schoolexamen 2 kennistest

Tekstsoorten
Nieuwsbericht
Achtergrondartikel
Recensie
Ingezonden brief
Reclame
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Tekstsoorten
Nieuwsbericht
Achtergrondartikel
Recensie
Ingezonden brief
Reclame

Slide 1 - Slide

Noem een overeenkomst tussen een achtergrondartikel en een nieuwsbericht
A
opbouw bij beide: inleiding, middenstuk, slot
B
ze kunnen beide in een krant of op internet staan
C
ze gaan beide over het laatste nieuws
D
in beide teksten staan feiten en meningen

Slide 2 - Quiz

Waarover kan een recensie gaan?
A
restaurant, film of boek
B
voorstelling, muziek of bed
C
game, koffie of plant
D
slager, bakker of supermarkt

Slide 3 - Quiz

Een advertorial is
A
reclame op tv
B
reclame die lijkt op een artikel
C
een reclameposter
D
hetzelfde als een advertentie

Slide 4 - Quiz

Bekijk deze afbeelding goed!
De vraag staat in de volgende dia. 

Slide 5 - Slide

Welke kenmerken
herkende je van
een nieuwsbericht?

Slide 6 - Mind map

De bron van of in een tekst is
A
waar de tekst vandaan komt (krant, site, ...)
B
iemand die controleert of het waar is
C
de schrijver van de tekst
D
een deskundige die aan het woord is

Slide 7 - Quiz

Tekstdoelen
informeren
amuseren
overhalen
uitleg geven (instrueren)
overtuigen

Slide 8 - Slide

Een advertentie heeft als doel
A
informeren
B
uitleg geven
C
overhalen
D
amuseren

Slide 9 - Quiz

Een nieuwbericht heeft als tekstdoel:
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 10 - Quiz

Een achtergrondartikel heeft als tekstdoel:
A
amuseren en/of instructie geven
B
overhalen en/of informeren
C
informeren en/of overtuigen
D
overtuigen en/of overhalen

Slide 11 - Quiz

Tekstverbanden en hun signaalwoorden
Tegenstelling: maar, toch, echter
Voorbeeld: zoals, bijvoorbeeld, onder andere
Opsomming: ten eerste, ook, en, bovendien, ten slotte
Conclusie: dus, kortom
Mening: ik vind, volgens mij
en argumenten: omdat, daarom, want
Oorzaak en gevolg: doordat, daardoor, als gevolg van

Slide 12 - Slide

welke signaalwoorden ken je?

Slide 13 - Mind map

Welk woord is geen signaalwoord?
A
ook
B
want
C
tussen
D
maar

Slide 14 - Quiz

De signaalwoorden: 'omdat', 'want' en 'daarom' geven een tekstverband aan van:
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
opsomming
D
reden

Slide 15 - Quiz

Het tekstverband dat het signaalwoord 'dus' aangeeft is
A
conclusie
B
tegenstelling
C
reden
D
voorbeeld

Slide 16 - Quiz

Hoofdzaken en bijzaken

Slide 17 - Slide

Een hoofdzaak is
A
het belangrijkste uit de tekst
B
vaak een voorbeeld
C
het minst belangrijke uit de tekst
D
vaak een uitleg

Slide 18 - Quiz

Een bijzaak is
A
het belangrijkste uit de tekst
B
vaak een voorbeeld
C
het minst belangrijke uit de teks
D
vaak een uitleg

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Die boom is vreemd gesnoeid.
A
feit
B
tekstverband
C
argument
D
mening

Slide 21 - Quiz

'... omdat ik Nederlands moeilijk vind'
is ...
A
een mening
B
een argument
C
een feit
D
een nieuwbericht

Slide 22 - Quiz

Werkwoordspelling

Slide 23 - Slide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
(rennen) Het meisje ..... naar huis.
A
ren
B
rend
C
rent
D
rennen

Slide 24 - Quiz

(worden) De jongen ........... gepest
A
wort
B
worden
C
word
D
wordt

Slide 25 - Quiz

(landen) Het vliegtuig ............ om 7 uur.
A
land
B
landt
C
landen
D
lant

Slide 26 - Quiz

(daten) Mijn ex .............. nu die slome jongen uit 3.1
A
date
B
daten
C
datet
D
dat

Slide 27 - Quiz

(appen) Mijn vriendin ............ elke dag
A
app
B
apt
C
ap
D
appt

Slide 28 - Quiz

(downloaden) Hij .......... even die bestanden.
A
download
B
downloadt
C
downloat
D
downloaden

Slide 29 - Quiz

Werkwoordspelling verleden tijd
(rennen) Het meisje ............. naar huis.
A
rent
B
rente
C
rende
D
renden

Slide 30 - Quiz

(landen) Het vliegtuig ........... om 7 uur.
A
lande
B
landen
C
landden
D
landde

Slide 31 - Quiz

(downloaden) Hij ............. even die bestanden.
A
downloadde
B
downloade
C
downloadden
D
downloaden

Slide 32 - Quiz

(daten) Mijn ex ......... die knappe jongen uit 3.1
A
date
B
daten
C
datete
D
dateten

Slide 33 - Quiz

(galopperen) De veulens ...... door de wei.
A
galoppeerde
B
galoppeerden
C
galoppeerte
D
galoppeerten

Slide 34 - Quiz

(skaten) Gisteren ................. heel veel jongeren op het plein voor ons huis.
A
skateten
B
skaten
C
skate
D
skateden

Slide 35 - Quiz