Zinsdelen

Zinsdelen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsdelen

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm
Zin vragend maken
Tijd veranderen
Getal veranderen

Hoort bij het werkwoordelijk gezegde
Onderstrepen

Slide 2 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin
Persoonsvorm hoort erbij

Geef aan met wg

Slide 3 - Slide

Onderwerp
Wie of wat + wg

Ik heb geschreven

Wie heeft geschreven?
Ik

Slide 4 - Slide

Lijdend voorwerp
Wie of wat + wg + o

Ik heb een brief geschreven
Wat heb ik geschreven?
Een brief

Slide 5 - Slide

Meewerkend voorwerp
Wie of wat + wg + o + lv

Ik heb een brief aan jou geschreven
Aan/voor wie heb ik een brief geschreven?
Aan jou

Slide 6 - Slide

Samengestelde zin
Heeft twee persoonsvormen
Aan elkaar geplakt met voegwoorden

Slide 7 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Alle zinsdelen die overblijven

Zegt iets over: waar, wanneer en hoe

Slide 8 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
De wielrenner heeft de lastige etappe in de Tour de France gewonnen.
A
de lastige etappe
B
De wielrenner
C
in de Tour de France
D
heeft gewonnen

Slide 9 - Quiz

Wat was in de vorige zin het lijdend voorwerp?
A
De wielrenner
B
in de Tour de France
C
heeft gewonnen
D
de lastige etappe

Slide 10 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Elke ochtend zet ik verse koffie voor mezelf.
A
Elke ochtend
B
verse koffie
C
ik
D
voor mezelf

Slide 11 - Quiz

Wat is de bwb in de vorige zin?
A
ik
B
voor mezelf
C
elke ochtend
D
verse koffie

Slide 12 - Quiz