Examentraining havo

Examentraining Nederlands
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Examentraining Nederlands

Slide 1 - Slide

Tip: gebruik een slimme strategie, dan doorzie je de belangrijkste zaken van de tekst beter. Vergeet niet de bron te lezen!
Hoe?
1. Lees de titel, inleiding en het slot:
 zo weet je alvast het onderwerp, de mogelijke hoofdgedachte, de tekstsoort en het tekstdoel. 
2. Markeer de belangrijke zinnen (kernzinnen)zo weet je alvast de belangrijkste informatie
3. Zet bij de alinea's opvallende dingen (functiewoorden).Dit kun je ook doen voor de alineaverbanden.
Zo kun je snel een antwoord vinden. Bijvoorbeeld:
(bij alinea 3)- 'probleemstelling'
(bij alinea 4)-  'voorbeelden'

Slide 2 - Slide

Zenuwachtig?


Begin met lekker markeren! 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Functies van tekstgedeelte
Delen van een tekst hebben altijd een functie, een bedoeling. Functies van tekstgedeeltes worden weergegeven met behulp van functiewoorden. Als er op het examen aan je wordt gevraagd om de functie van een tekstgedeelte te noemen, krijg je de keuze uit een aantal functiewoorden. Functiewoorden staan dus niet letterlijk in een tekst.

Lees altijd eerst het betreffende tekstgedeelte goed door en onderstreep belangrijke stukjes. Kies vervolgens het functiewoord waarvan jij denkt dat die het beste bij de tekst past. (Soms kan een tekstgedeelte meerdere functies bevatten). Op de volgende slide de meest voorkomende functiewoorden.

Slide 5 - Slide

Meest voorkomende functiewoorden
1. aanleiding 
2. voorbeeld
3. afweging
4. anekdote
5. argument
6. constatering
7. definitie
8. gevolg
9. nuancering
10. oplossing
11. verklaring

Slide 6 - Slide

Signaalzinnen
Signaalzinnen zorgen ervoor dat het duidelijk is wat er volgt of wat er juist is behandeld.

  1. Aankondigende zinnen: 'Toch zijn er enkele bezwaren. We gaan nu enkele voor-en nadelen bespreken'
  2. Terugblikkende zinnen: 'Van de besproken verklaringen lijkt me de laatste de beste'
  3. Aankondigende en terugblikkende zinnen: 'Welke conclusie kunnen we nu gaan trekken uit bovenstaande onderzoeksresultaten?'

Slide 7 - Slide

Tip: leer de woorden niet, maar probeer te begrijpen wat een functiewoord betekent. 
Stel jezelf de vraag: in wat voor soort situaties zou je dit functiewoord tegenkomen in de tekst?

Slide 8 - Slide

Welk functiewoord? Waarom heeft de ene cultuur zich sinds de ijstijd ontwikkeld tot een hoogtechnische samenleving, terwijl de andere amper de beginselen van de landbouw onder de knie heeft gekregen?
A
Bewering
B
Constatering
C
Verklaring
D
Vraagstelling

Slide 9 - Quiz

Welk functiewoord?
"Ik heb mijn verstandskiezen laten trekken, omdat er last van kreeg."
A
Afweging
B
Verklaring
C
Voorwaarde
D
Bezwaar

Slide 10 - Quiz

Stelling, argument, tegenargument, aanbeveling en samenvatting zijn voorbeelden van
A
signaalwoorden
B
verbindingswoorden
C
kernwoorden
D
functiewoorden

Slide 11 - Quiz

Wat is het verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
Een functiewoord geeft een verband aan, een signaalwoord niet.
B
Een functiewoord staat niet altijd in de tekst, een signaalwoord wel.
C
Er is geen verschil.
D
Er zijn minder functiewoorden dan signaalwoorden.

Slide 12 - Quiz

Welk functiewoord? Volgens de Amerikaanse bioloog en vogelkenner Jared Diamond zijn het de klimatologische omstandigheden en andere geografische omgevingsfactoren die het historische lot van een volk bepalen.
A
Verklaring
B
Toelichting
C
Voorwaarde
D
Weerlegging

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Schrijfdoelen
Dus in zakelijke teksten onderscheiden we de volgende schrijfdoelen:

1 informeren = krant of studieboek
2 overtuigen = pamflet van een politieke partij of de Jehova's
3 beschouwen (opinieren) = recensie van een boek of een film
4 activeren = folder van de sportschool
5 amuseren = Donald Duck

Slide 16 - Slide

Hoofdgedachte, hoofdvraag en onderwerp
- De hoofdgedachte van een tekst vertelt in één zin de boodschap die de schrijver wil overbrengen. Stel jezelf de vraag 'wat wil de schrijver mij vertellen?' Het antwoord is de hoofdgedachte. Let bij het zoeken naar de hoofdgedachte op de kernzinnen in de inleiding en in het slot. De hoofdgedachte van een alinea bestaat altijd uit ée'n zin die het belangrijkste is van de gehele alinea. Belangrijk bij het bepalen van de hoofdgedachte zijn de kernzinnen. De kernzin is de allerbelangrijkste zin van een alinea. Kernzinnen vind je meestal aan het begin of aan het einde van de alinea.
- Het onderwerp van een tekst geeft in een paar woorden aan waar de gehele tekst over gaat. 
- Ook kan er aan je gevraagd worden om de hoofdvraag te noteren. De hoofdvraag is de centrale vraag van de tekst.


Slide 17 - Slide

Signaalwoorden/tekstverbanden

Slide 18 - Slide

Citeren in eigen woorden.
Algemeen: kijk goed wat ze tijdens het examen vragen.
Als ze vragen om een zin, dan schrijf je een zin! (Begin met een hoofdletter en eindig met een punt). Als ze vragen om een groepje woorden, dan schrijf je een groepje woorden (ongeveer drie woorden, geen hoofdletter en geen punt!). Als ze vragen om 15 woorden, dan schrijf je GEEN 16 woorden! Precies doen wat ze vragen, anders kost het je punten :-(

Citeren is het letterlijk overnemen van een zin of een stukje tekst. Bij citeren zet je de eerste twee en de laatste twee woorden van de zin of het tekstgedeelte neer. Tussen de twee gedeeltes zet je drie puntjes. Het hele citaat moet altijd tussen aanhalingstekens staan. Achter het citaat zet je het desbetreffende regelnummer. Voorbeeld: "Eerste woorden ... laatste woorden." (regel 1-2)


Slide 19 - Slide

Parafraseren betekent:
A
In stukjes hakken
B
Uit de tekst halen
C
In eigen woorden opschrijven
D
Tekstgedeelte aanwijzen

Slide 20 - Quiz

Drogredenen
De drogredenen die je moet kennen zijn in de loop van de jaren gewijzigd. Leer alleen de drogredenen die in deze presentatie staan. Niet gaan oefenen op andere sites (want dan oefen je misschien de verouderde drogredenen en dan raak je in de war!)

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide