This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefentoets H1 en H2
P4 Mens en zorg
Slide 1 - Slide
1. Waarover gaat het bij 'lichamelijk welbevinden'?
A
Contacten met familie en vrienden
B
Je lichamelijk gezond en fit voelen
C
Lekker in je vel zitten, tevreden zijn en je gelukkig voelen
D
Meedoen in de maatschappij
Slide 2 - Quiz
2. Welke zorg valt onder eerstelijnszorg?
A
Gespecialiseerde zorg die in een ziekenhuis wordt aangeboden
B
Spoedeisende hulp die wordt verleend bij levensbedreigende situaties
C
Zorg die door een huisarts, tandarts of fysiotherapeut wordt aangeboden
D
Zorg die door een psychiater worden aangeboden
Slide 3 - Quiz
3. Wat is een goed voorbeeld van een extramurale zorginstelling?
A
Thuiszorg
B
Verpleeg- en verzorgingshuis
C
Woonvorm voor mensen met een beperking
D
Zorginstelling voor mensen met een psychiatrische stoornis
Slide 4 - Quiz
4. Voor welke doelgroep is kraamzorg bedoeld?
A
Alleen net bevallen moeders
B
Alleen net geboren baby's
C
Moeders en pasgeboren baby's
D
Partners van de pasgeboren baby's
Slide 5 - Quiz
5. Wat wordt bedoel met persoonlijke verzorging?
A
Hulp bieden bij het douchen, aan- en uitkleden of naar het toilet gaan
B
Hulp bieden bij het naar buiten gaan en boodschappen doen
C
Hulp bieden bij psychische klachten
D
Hulp bieden bij schoonmaken en opruimen van de woning
Slide 6 - Quiz
6. Je biedt zorg en ondersteuning aan Marieke, die sinds een half jaar heel erg angstig is en vaak in paniek raakt. In welke zorginstelling ben je dan werkzaam?
A
Ambulante thuiszorg
B
Geestelijke gezondheidszorg
C
Instelling voor mensen met een verstandelijke beperking
D
Verpleeg- of verzorgingshuis
Slide 7 - Quiz
7. Wat voor soort beperking heeft deze persoon: Een bewoner gebruikt ondertiteling bij Nederlandse films.
A
Een auditieve beperking
B
Een motorische beperking
C
Een verstandelijke beperking
D
Een visuele beperking
Slide 8 - Quiz
8. Wat staat de afkorting WLZ voor?
A
Wet langdurige zorg
B
Wet langdurig ziek
C
Wet lang zelfstandig
D
Wet leven en zorg
Slide 9 - Quiz
9. Welke symptomen komen vaak voor bij een zorgvrager met een depressie?
A
Kortademigheid en moeilijk lopen
B
Veel energie en erg actief
C
Veel lachen en gevoel van geluk
D
Vermoeidheid en gebrek aan energie
Slide 10 - Quiz
10. Op welk soort afdeling in een verpleeghuis wordt een zorgvrager met de ziekte van Alzheimer opgenomen?
A
Herstelzorg
B
Hospice
C
Psychogeriatrie
D
Somatiek
Slide 11 - Quiz
11. Wat betekent een ECD?
A
Elektronisch cardio gram
B
Elektronisch client doorverwijzing
C
Elektronisch client dossier
D
Elektronisch code dienstverlening
Slide 12 - Quiz
12. In het zorgdossier is het zorgplan een belangrijk onderdeel. Wat staat hierin beschreven?
A
De afspraken over de zorg, de wensen en doelen van de zorgvrager
B
De algemene beschrijving over hoe de zorgvrager heeft geleefd
C
De algemene gegevens van de zorgvrager, zoals naam en geboortedatum
D
De medische gegevens van de zorgvrager, zoals de ziekte en de gevolgen daarvan
Slide 13 - Quiz
13. In welk onderdeel van het zorgdossier worden de medicijnen die een zorgvrager gebruikt opgeslagen?
A
Algemene beschrijving
B
Algemene gegevens
C
Medische gegevens
D
Zorgleefplan
Slide 14 - Quiz
14. Wat wordt bedoel met 'eigen regie' in de zorg?
A
De client is vrij om zelf beslissingen te nemen over de zorg en ondersteuning
B
Familie van de client neemt alle beslissingen over de zorg van de client
C
De zorginstelling bepaalt hoe de zorg en ondersteuning wordt uitgevoerd
D
De zorgverlener neemt alle beslissingen voor de client
Slide 15 - Quiz
15. In de zorg werk je zoveel mogelijk vraaggericht. Wat wil dat zeggen?
A
Je stelt de behoeften en wensen van de zorgvrager steeds centraal
B
Je voert de taken uit die je teamleider jou opdraagt
C
Je werkt volgens je eigen behoeften en wensen
D
Je werkt volgens het principe 'U vraagt, wij draaien'
Slide 16 - Quiz
16. Wat is een voorbeeld van observeren met je neus?
A
Je hoort dat de zorgvrager aan het schreeuwen is
B
Je ruikt een slechte adem bij de zorgvrager
C
Je voelt dat de huid van de zorgvrager warm is
D
Je ziet dat de zorgvrager een natte broek heeft
Slide 17 - Quiz
17. Hoe observeer je een zorgvrager op de juiste wijze?
A
Je observeert de zorgvrager altijd objectief
B
Je observeert de zorgvrager één keer per dag
C
Je observeert de zorgvrager opvallend
D
Je observeert de zorgvrager zonder specifiek doel
Slide 18 - Quiz
18. Welke rapportage is objectief?
A
Mevrouw Zahri gaat vaak naar het toilet omdat ze zich niet goed voelt
B
Mevrouw Zahri lijkt altijd nerveus als ze naar het toilet gaat
C
Mevrouw Zahri moet wel erg vaak naar het toilet
D
Mevrouw Zahri is vandaag 7 keer naar het toilet gegaan
Slide 19 - Quiz
19. Wat wordt bedoel met informele zorg?
A
Onbetaalde zorg door vrijwilligers in een buurthuis
B
Onbetaalde zorg door familie of vrienden aan iemand uit hun omgeving
C
Zorg door professionals die daarvoor opgeleid zijn en betaald worden
D
Zorg en ondersteuning waarvoor je een indicatie nodig hebt
Slide 20 - Quiz
10. Als je werkt volgens een zorgleefplan, werk je volgens een aantal stappen. Wat is de eerste stap?
A
Afspraken maken over de zorg die de client nodig heeft
B
De zorgdoelen vaststellen en het plannen van acties