Grammatica 3.7

Programma

Opstart les + leerdoelen
Herhalen §1.7
Lesstof §3.7
Afsluiten

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programma

Opstart les + leerdoelen
Herhalen §1.7
Lesstof §3.7
Afsluiten

Slide 1 - Slide

Wat is de pv?
De supporters maken veel lawaai.

Slide 2 - Open question

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Het proefwerk voor geschiedenis bestaat uit 10 vragen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 3 - Quiz

De hond ontsnapte gisteren uit zijn bench.

Slide 4 - Open question

§3.7 Grammatica
Werkwoordelijk gezegde

Zinsdelen

Slide 5 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Alle werkwoorden in een zin. 
Let op! GEEN KOMMA TUSSEN DE WOORDEN!
Bijvoorbeeld:
Op vrijdag moet het meisje altijd werken.
     - Wat zijn de werkwoorden?
             -> moet werken


Slide 6 - Slide

Wat is het wwg?
De vriendjes hebben buiten gespeeld
A
hebben
B
hebben, gespeeld
C
hebben gespeeld
D
gespeeld

Slide 7 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde
In sommige zinnen wordt aan het + hele werkwoord (infinitief) gebruikt.
     -> dit hoort dan bij ook bij het werkwoordelijk gezegde
In sommige zinnen wordt ook te + hele werkwoord ( infinitief) gebruikt.
     -> dit hoort dan bij ook bij het werkwoordelijk gezegde

Bijvoorbeeld:
Zij is haar huiswerk aan het maken.
     -> WG = is aan het maken



Slide 8 - Slide

Wat is het wwg?
De vriendjes zijn buiten aan het spelen
A
zijn
B
zijn aan het spelen
C
aan het spelen
D
zijn buiten

Slide 9 - Quiz

Het meisje probeert een hoog cijfer te halen.
A
te halen
B
probeert
C
probeert, te halen
D
probeert te halen

Slide 10 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Je hebt ook werkwoorden die gesplitst kunnen worden.
    -> splitsbare werkwoorden
Beide delen horen bij het werkwoordelijk gezegde.

Bijvoorbeeld:
Na het eten was ik altijd af.
     -> WG = was af


Slide 11 - Slide

Wij komen morgen aan op onze eindbestemming.
A
komen aan
B
komen
C
op onze eindbestemming
D
komen op onze eindbestemming aan

Slide 12 - Quiz

Julia maakt haar huiswerk af.
A
maakt
B
maakt, af
C
maakt af
D
maakt haar huiswerk

Slide 13 - Quiz

Julia was met haar hond aan het wandelen.

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Overig
was
was
aan het wandelen
Julia
met haar hond

Slide 14 - Drag question

De jongens aten een lekker ijsje.

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Overig
aten
aten
een lekker ijsje
De jongens

Slide 15 - Drag question

Het meisje probeert niet zo hard te praten.

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Overig
probeert
probeert
te praten
Het meisje
niet zo hard

Slide 16 - Drag question

Zij belde haar vriendin af.

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Overig
af
haar vriendin
Zij
belde
belde

Slide 17 - Drag question

Lijdend voorwerp
In sommige zinnen doet het onderwerp iets met een 'voorwerp'. Dit noemen we het lijdend voorwerp.

Bijvoorbeeld: 
Hij | repareert |zijn fiets.
Hij (ow) repareert iets: zijn fiets. Het lijdend voorwerp = zijn fiets.

Het lv komt voor in zinnen met werkwoorden waar je iets of iemand voor kunt zetten (iets maken, iemand feliciteren, iets/iemand zoeken)

Het lijdend voorwerp komt voor in zinnen met werkwoorden waar je iets of iemand voor kunt zetten:
iets maken, iemand feliciteren, iets/iemand zoeken.

Tip: het lijdend voorwerp begint, net als het onderwerp, nooit met een voorzetsel.

Slide 18 - Slide

https://youtu.be/zxGDSYDq2jg

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Lijdend voorwerp
Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen: wie (of wat) + wg + o?

Bijvoorbeeld:
Thomas | heeft | zijn huiswerk | gemaakt.
Wie/Wat heeft Thomas gemaakt? Antwoord: zijn huiswerk. lv = zijn huiswerk

Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (in, op, bij)

Slide 21 - Slide

Lijdend voorwerp
Ik was vandaag de vieze glazen af.

Mijn nichtje heeft een spelletje gekregen voor haar verjaardag.

Dit spannende boek heb ik in één ruk uitgelezen!

 Ik heb het dossier eten op tijd ingeleverd. 

Slide 22 - Slide

Ik weet hoe je het werkwoordelijk gezegde kan vinden in de zin.
Ja
een beetje
Nee

Slide 23 - Poll

Ik weet hoe je het lijdend voorwerp kan vinden in een zin.
Ja
een beetje
Nee

Slide 24 - Poll

Ik beheers de onderdelen van de zinsontleding (zinsdelen, pv, ow, wwg, lv)
010

Slide 25 - Poll