3.7 Grammatica Les 1

3.7 Grammatica
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

3.7 Grammatica

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Uitleg toetsweek.
Herhaling vorige les
leerdoelen nieuwe les
3.7 Grammatica blz.: b/k 170 kgt 240

Slide 2 - Slide

Toetsweek 3.3, 3.5 en 3.7
3.3 Lezen 
B/K Tekstdoel/ nauwkeurig lezen
KGT alinea's herkennen, kernzinnen, hoofd- bijzaken, signaalwoorden tegenstelling
3.5 woorden/ tegenstelling
3.7 pv, ww gez., onderwerp, lijdend voorwerp

Slide 3 - Slide

Leerdoelen

Je kan de persoonsvorm vinden in een zin.
Je kan het (werkwoordelijk) gezegde benoemen.
Je kan het onderwerp vinden in een zin.
Je kan de zin verdelen in zinsdelen.


Slide 4 - Slide

vorige les

Slide 5 - Mind map

§3.7 Grammatica
Persoonsvorm (herhaling)
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp (herhaling)
Zinsdelen

Slide 6 - Slide

Hoe vind ik de pv?

Slide 7 - Mind map

Persoonsvorm
Getalproef
Mijn moeder bakt koekjes -> Mijn moeders bakken koekjes
Vraagproef
Mijn moeder bakt koekjes -> Bakt mijn moeder koekjes?
Tijdproef
Mijn moeder bakt koekjes -> Mijn moeder bakte koekjes.



Slide 8 - Slide


De leerlingen maken hun huiswerk.

Slide 9 - Open question

De kinderen zijn met elkaar aan het spelen.

Slide 10 - Open question

Hoe vind ik het ow?

Slide 11 - Mind map

Onderwerp
Hoe vind je het onderwerp?
Wie (soms wat) + de persoonsvorm

Voorbeeld:
Op zaterdag moet het meisje altijd werken.
     - Wie moet werken ?
            -> het meisje


Slide 12 - Slide

Onderwerp 2
Onderwerpproef:
Je verandert de pv van getal, van enkelvoud naar meervoud (of andersom).
       -> Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.

Bijvoorbeeld:
De leerlingen vertelden het grapje aan de leraar.
     - De leerling vertelt het grapje aan de leraar.
             -> De leerlingen


Slide 13 - Slide

Het meisje gaat vanavond met een vriendin tennissen.

Slide 14 - Open question

De jongen is gezellig aan het voetballen.

Slide 15 - Open question

Het werkwoordelijk gezegde
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Alle werkwoorden in een zin.

Bijvoorbeeld:
Op vrijdag moet het meisje altijd werken.
     - Wat zijn de werkwoorden?
             -> moet, werken


Slide 16 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
In sommige zinnen wordt aan het + infinitief gebruikt.
     -> dit hoort dan bij ook bij het werkwoordelijk gezegde
In sommige zinnen wordt ook te + infinitief gebruikt.
     -> dit hoort dan bij ook bij het werkwoordelijk gezegde

Bijvoorbeeld:
Zij is haar huiswerk aan het maken.
     -> WG = is, aan het maken



Slide 17 - Slide

De vriendjes zijn buiten aan het spelen
A
zijn
B
zijn, aan het spelen
C
aan het spelen
D
zijn, buiten

Slide 18 - Quiz

Het meisje probeert een hoog cijfer te halen.
A
te halen
B
probeert
C
probeert, halen
D
probeert, te halen

Slide 19 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Je hebt ook werkwoorden die gesplitst kunnen worden.
    -> splitsbare werkwoorden
Beide delen horen bij het werkwoordelijk gezegde.

Bijvoorbeeld:
Na het eten was ik altijd af.
     -> WG = was af


Slide 20 - Slide

Wij komen morgen aan op onze eindbestemming.
A
komen, aan
B
komen
C
op onze eindbestemming
D
komen, op onze eindbestemming

Slide 21 - Quiz

Julia maakt haar huiswerk af.
A
maakt
B
maakt, huiswerk
C
maakt, af
D
haar huiswerk

Slide 22 - Quiz

Julia was met haar hond aan het wandelen.

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Overig
was
was
aan het wandelen
Julia
met haar hond

Slide 23 - Drag question

De jongens aten een lekker ijsje.

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Overig
aten
aten
een lekker ijsje
De jongens

Slide 24 - Drag question

Het meisje probeert niet zo hard te praten.

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Overig
probeert
probeert
te praten
Het meisje
niet zo hard

Slide 25 - Drag question

Zij belde haar vriendin af.

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Overig
af
haar vriendin
Zij
belde
belde

Slide 26 - Drag question

Zinsdelen
Stappen om zinsdelen te vinden:

1) Persoonsvorm vinden
2) Gezegde -> alle werkwoorden in de zin
3) Onderwerp vinden

Strepen zetten tussen deze woordgroep(en)


Slide 27 - Slide

Zet de zinsdeelstrepen
Ik was vandaag de vieze glazen af.

Mijn nichtje is vandaag 10 jaar geworden.

Door de weeks fietsen de meiden samen naar school.

De leerlingen zijn hard aan het werk. 

Slide 28 - Slide

Ik weet hoe je de persoonsvorm kan vinden in een zin.
Ja
een beetje
Nee

Slide 29 - Poll

Ik weet hoe ik het onderwerp kan vinden in de zin.
Ja
een beetje
Nee

Slide 30 - Poll

Ik weet hoe je het werkwoordelijk gezegde kan vinden in de zin.
Ja
een beetje
Nee

Slide 31 - Poll

Ik kan de zinsdelen benoemen
Ja
een beetje
Nee

Slide 32 - Poll

Maken
B/K blz. 170 opdrachten 1,2,3,4
KGT blz. 240 opdrachten 1,2,3,4

Morgen verder met de rest van de opdrachten

Slide 33 - Slide