4.7 grammatica

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat zijn
voornaamwoorden?
Je mag ook een
voorbeeld geven

Slide 2 - Mind map

Persoonlijk voornaamwoorden

ik 
jij
hij/zij/hen 
wij 
jullie 
zij
Bezittelijk voornaamwoorden

mijn 
jouw
zijn/haar/hun
ons
jullie
hun

Slide 3 - Slide

Iets nieuws: 

Verwijst naar een zelfstandig naamwoord:
Dat meisje
Zo'n hondje

Maar kan ook alleen in een zin: 
Dat was leuk! 


Het aanwijzend  voornaamwoord

Slide 4 - Slide

Aanwijzend voornaamwoorden

Slide 5 - Slide

               Aanwijzend voornaamwoord      

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide


Een aanwijzend voornaamwoord...
A
wijst een bijvoeglijk naamwoord aan
B
wijst een zelfstandig naamwoord aan
C
wijst een lidwoord aan
D
wijst een werkwoord aan

Slide 8 - Quiz

Wat doet een
aanwijzend voornaamwoord?
A
het wijst nooit iets of iemand aan
B
het wijst altijd iets of iemand aan
C
het wijst naar het noorden
D
het wijst naar een werkwoord

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN aanwijzend voornaamwoord
A
Zo'n
B
Daar
C
Dit
D
Deze

Slide 10 - Quiz

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij

Slide 11 - Quiz

Wat is geen aanwijzend voornaamwoord?
A
dat
B
die
C
wat
D
deze

Slide 12 - Quiz

Nog iets nieuws: 
het vragend voornaamwoord

wie, wat, welke, wat voor (een)
(Ze verwijzen altijd naar iets of iemand)

Wie gaat er mee?
Welk liedje was op de radio? 
Wat is er gebeurd?
Wat voor een hond heb je?
En dus niet: 
hoe ga je er naartoe? Want dat verwijst niet naar iets/iemand

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Aan de slag!
Maken: 
4.7 grammatica
opdracht 3, 4, 5, 7, 8 en 10
timer
1:00
Extra uitleg in de filmpjes!
Klaar? Heb je Test Jezelf 4.3 en 4.5 al af?

Slide 15 - Slide