Les 26 - awv-vvn

 Nederlands
Welkom
Pak je boek
Pak je etui

Wees stil als de docent begint

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

 Nederlands
Welkom
Pak je boek
Pak je etui

Wees stil als de docent begint

Slide 1 - Slide

weektaak
2.7 grammatica
Opdracht 1 t/m 20, volgens jouw route.
Opdracht 3 en 4 niet.

+

4.7 grammatica

Slide 2 - Slide

Overzicht woordsoorten
Woordsoort
Afkorting
Voorbeeld
Lidwoord
lw
Zelfstandig naamwoord
zn
Bijvoeglijk naamwoord
bn
Voorzetsel
vz
Werkwoord
ww
Persoonlijk voornaamwoord
psv
Bezittelijk voornaamwoord
bzv

Slide 3 - Slide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)
  • Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.
  • Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis: 
je kunt het (meestal) uitbeelden. 
  • Het zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan. 
  • Er staat maar één zelfstandig werkwoord in een zin. 

Lieke zwemt elke zaterdag.



Slide 4 - Slide

Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord. 
Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 

Ik heb gegeten.
Dit moet verwijderd worden.

Slide 5 - Slide

Zelfstandig werkwoord / hulpwerkwoord



- zelfstandige werkwoorden kun je niet weglaten in een zin

- hulpwerkwoorden kan je weglaten in een zin

Slide 6 - Slide

Zelfstandig werkwoord:
A
worden
B
wandelen

Slide 7 - Quiz

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw.) wijst iets aan.

Dit zijn de aanwijzende
voornaamwoorden:
- Die
- Dit
- Dat
- Deze 

Slide 8 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (avnw) wijst iemand of iets aan. 
Een aanwijzend voornaamwoord staat meestal voor een zelfstandig naamwoord op de plaats van een lidwoord.
Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een hele zin verwijzen.
 
Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden:
Die heeft het gedaan.

Slide 9 - Slide

Wat is GEEN aanwijzend voornaamwoord
A
Zulke
B
Daar
C
Dit
D
Deze

Slide 10 - Quiz


Een aanwijzend voornaamwoord...
A
vraagt naar iets of iemand
B
verwijst naar iets of iemand maar je weet niet precies wie /vaag
C
wijst iets of iemand aan
D
bestaat helemaal niet

Slide 11 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord:
A
die
B
welke
C
naar
D
wie

Slide 12 - Quiz

Vragend voornaamwoord

Slide 13 - Slide

Vragend voornaamwoord







Vragend voornaamwoord (v vnw) 
De vragende voornaamwoorden zijn wie, wat, welke, wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraagzin.

Slide 14 - Slide

Vragend voornaamwoord
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden: 
wie, wat, welke, wat voor (een)

Slide 15 - Slide

Wat is het vragend voornaamwoord?
A
het
B
is
C
wat
D
vragend

Slide 16 - Quiz

Opdrachten 2.7/4.7

Eerste 4 minuten in stilte.
Heb je een vraag? Sla de opdracht dan even over.
timer
4:00

Slide 17 - Slide

Weektaak


Loop je op schema met de weektaak? Dan heb je opdracht 13 af.
Klaar? --> Versterk jezelf via Talent Online.

Op fluisterniveau werken.
Heb je een vraag? Steek je hand op of vraag het zacht aan je buur.
timer
4:00

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide