This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Nederlands
B1E
23 maart
Slide 1 - Slide
Leesboek
timer
5:00
Slide 2 - Slide
Lijdend voorwerp
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
Kan ik het lijdend voorwerp in een zin vinden
Slide 4 - Slide
Zinsdelen
Alle zinnen bevatten een persoonsvorm, een (werkwoordelijk) gezegde en een onderwerp.
Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp. Met het lijdend voorwerp gebeurt iets, het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.
Slide 5 - Slide
Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp (LV) komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'.
Je vint het LV door de volgende vraag te stellen:
Wat/wie + PV + OW + andere werkwoorden?
Het antwoord op die vraag is het LV.
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Dominic geeft een mooi cadeau aan Frédériqé.
De handeling is geven. Er wordt dus iets gegeven, namelijk een mooi cadeau. Dat mooie cadeau is dus het voorwerp (iets) dat de handeling ondergaat; dat pakje wordt weggegven.
PV = geeft
OW = Dominic (Wie geeft?)
WG = geeft (enige werkwoord)
LV = Wie/wat geeft Dominic? een mooi cadeau
Slide 6 - Slide
Stappenplan
Onderstreep de persoonsvorm.
Verdeel de zin in zinsdelen.
Selecteer het onderwerp (o), het gezegde (wg) en het lijdend voorwerp (lv)
Ik / heb / een auto / gekregen / van mijn ouders.
OW = Ik
WG = heb gekregen
LV = een auto
Slide 7 - Slide
LIJDEND VOORWERP
Tim | graaft | een kuil.
Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.
lijdend voorwerp = een kuil
voorbeeld 1
ow
wg
Slide 8 - Slide
LIJDEND VOORWERP
Een speler | roept | de grensrechter.
Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.
lijdend voorwerp = de grensrechter
voorbeeld 2
ow
wg
Slide 9 - Slide
LIJDEND VOORWERP
Elin | vertelt | een verhaal.
Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.
lijdend voorwerp = een verhaal
voorbeeld 3
ow
wg
Slide 10 - Slide
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Wat is het lijdend voorwerp in de onderstaande zin:
Bruno drinkt een glas water
A
Bruno
B
water
C
drinkt
D
een glas water
Slide 11 - Quiz
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Zij heeft haar fiets uit de schuur gepakt.
A
haar fiets
B
de schuur
C
Zij
D
heeft
Slide 12 - Quiz
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Mats roept zijn vader.
Slide 13 - Open question
Ontleed de volgende zin De leerlingen van klas 1MHD hebben van meneer De Vries een groot compliment gekregen. (kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow en het lv)
Slide 14 - Open question
Ontleed de volgende zin De musea medewerkers kregen een mooi kerstpakket van de baas.
Slide 15 - Open question
Aan de slag
Cursus 5 - grammatica
Afmaken
Paragraaf 6 - werkwoordelijk gezegde
maken
Paragraaf 8 - lijdend voorwerp
De leerroute bepaald. Minimaal 3 opdrachten van beide paragrafen