Werkwoordspelling (2 b/k)

 Werkwoordspelling (herhaling)
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 Werkwoordspelling (herhaling)

Slide 1 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 2 - Open question

Persoonsvorm
- is ALTIJD een werkwoord
- kun je vinden door:
1. vraagproef
2.  tijdproef
3. enkelvoud > meervoud

Slide 3 - Slide

Wat is een voltooid deelwoord?

Slide 4 - Open question

Voltooid deelwoord
- is ALTIJD een werkwoord
- staat vaak achteraan in de zin
- begint vaak met ge-, her-, ver-, ont-
- komt ALTIJD samen met nog een werkwoord (= de pv) 
Meestal is de pv een vorm van het werkwoord hebben, zijn of worden

Slide 5 - Slide

Voorbeelden
Wij zijn (= pv) naar school gefietst (vd).
Gino heeft (=pv) een mop verteld (vd).

Een zin met alleen een pv: De patiënt herstelt (= pv) snel.
Een zin met een vd: De patiënt is (=pv) snel hersteld (=vd).

Slide 6 - Slide

Hoe schrijf je nu de pv en vd?
Kijk naar het schema op blz. 236

Slide 7 - Slide

We hebben bij dat reisbureau informatie gekregen.
hebben is......
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 8 - Quiz

Damian heeft kaartjes voor de film gereserveerd.
gereserveerd is een:

A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord

Slide 9 - Quiz

Ik word vandaag om 13.30 uur opgehaald.
Opgehaald is een ...
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord

Slide 10 - Quiz

Mijn vader overlegt alles met mijn moeder.
overlegt is een ...
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 11 - Quiz

Wanneer is het feestje?
Wanneer is een ...
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Geen van beide

Slide 12 - Quiz

Welke vorm?

BLIJF jij bij mij eten?
A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 13 - Quiz

Welke vorm?

Jij VINDT popmuziek mooi.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 14 - Quiz

Welke vorm?
Ik heb mijn aantekeningen veel GEBRUIKT.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 15 - Quiz

Welke vorm?
Dit GEBEURT niet vaak.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 16 - Quiz

Welke vorm?
Dit is niet vaak GEBEURD.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 17 - Quiz

Welke vorm?
Wij houden heel erg van ZWEMMEN.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 18 - Quiz

Ik .... van spruitjes.
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 19 - Quiz

Hij ... niet van spruitjes
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 20 - Quiz

Ik ... hard om zijn mop.
A
lachte
B
lachde
C
lachten
D
lachden

Slide 21 - Quiz

Stappenplan 't ex-kofschip
(bij de verleden tijd!)
1. Kijk naar het hele werkwoord > LACHEN          WERKTE
2. Haal -en eraf > LACHEN 
3. Kijk naar de laatste letter die overblijft > lacH
4. Staat deze letter in 't ex-kofschip?
Ja > stam+ te(n)    = ik lachte / wij lachten
Nee > stam+de(n)

Slide 22 - Slide

Dus nog 1x...
Tegenwoordige tijd: ALTIJD stam, stam+t of hele ww
Verleden tijd: klankverandering of stam+te(n)/stam+de(n)
Voltooid deelwoord: maak het woord langer om een -d/-t aan het eind te horen

Slide 23 - Slide

weigeren (tt)
De hond ... te gehoorzamen.

Slide 24 - Open question

Tegenwoordige tijd
ALTIJD stam, stam+t of hele ww

stam = (ik) weiger
De hond > stam+t > dus weigert

Slide 25 - Slide

kleden (vt)
Waarom … je broer zich zo langzaam aan?

Slide 26 - Open question

Verleden tijd
klankverandering of stam+te(n)/stam+de(n)

Stam = kleed   > stam+de =  kleedde

Slide 27 - Slide

vinden (tt)
Het kind ... zijn nieuwe fiets niet mooi.

Slide 28 - Open question

vinden (vt)
Het kind ... zijn nieuwe fiets niet mooi.

Slide 29 - Open question

raden (tt)
Volgens mij … niemand het antwoord.

Slide 30 - Open question

raden (vt)
Volgens mij … niemand het antwoord.

Slide 31 - Open question

verhuizen (tt)
Volgend jaar … dit bedrijf naar een nieuw pand.

Slide 32 - Open question

verhuizen (vt)
Vorig jaar … wij van een dorp naar een stad.

Slide 33 - Open question

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het is gisteren gebeurt.
B
Het is gisteren gebeurd.

Slide 34 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het gebeurt in een oogopslag.
B
Het gebeurd in een oogopslag.

Slide 35 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Wij haastten ons gisteren naar de bus.
B
Wij haasten ons gisteren naar de bus.

Slide 36 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij heeft zich bij mij gemeld.
B
Hij heeft zich bij mij gemeldt.
C
Hij heeft zich bij mij gemelt.

Slide 37 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Annie vluchte de wc in.
B
Annie vluchtte de wc in.

Slide 38 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.

Slide 39 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Je rijdt in een luxe wagen.
B
Je rijd in een luxe wagen.

Slide 40 - Quiz

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 41 - Open question